O,
ik ben geen boekenwurm. Ja, ik lees graag over muziek (uiteraard),
heb een zwak voor (mooie en dure) kunstboeken, ben gek op katten (dus
ook boeken óver katten) en hou van boeken over de geschiedenis
(het liefst de Middeleeuwen), maar aan
literatuur kom ik niet toe, hoe graag ik dat ook zou willen. Daar moet
je geduld voor hebben,
iets dat ik nu eenmaal ontbeer. Maar soms lees ik iets waar ik toch op
de een of
andere manier gek op ben. Dat kan een Harry Potter boek zijn (daar
heb ik hier maar niet over geschreven), een journalistiek werk, een
verhalenbundel of een
interessant kunstboek. Vandaar dit - bescheiden - lijstje verhaaltjes;
maar wie weet haalt deze lijst de cd-recensies elders op deze site nog
wel eens in.
1001
Spraakmakende Albums
30,000 Years of
Art
Hans Aarsman - Ik
Zie Ik Zie
Banksy - Wall and Piece
Leo Blokhuis -
Grijsgedraaid
Angus Cargill
(samenstelling) - Hang The DJ
Paulien
Cornelisse - Taal Is Zeg Maar Echt Mijn Ding
Robert Crumb -
Genesis
Simon Goddard -
Mozipedia: The Encyclopedia of Morrissey and The Smiths
Willem
Frederik Hermans - De Geur van een Pasgestoomde Deken
Gert-Jaap
Hoekman - Over De Grens
Sven A. Kirsten -
Tiki Modern
Steve Knopper -
Appetite For Self-Destruction
Doris Lessing - On
Cats
Elizabeth
Lunday - Secret Lives Of Great Artists
John
O'Donnell, Toby Creswell & Craig Mathieson - The 100 Best
Australian Albums
Wilfred Owen -
Poems selected by Jon Stallworthy
Gert Jan Pos - Mooi
Is Dat!
Gerard Reve -
Verzamelde Gedichten
Jan Rothuizen - De
Zachte Atlas van Amsterdam
Paul Ruven &
Marian Batavier - Rijk
Door 1 Idee: Het Gouden Filmidee
J.D. Salinger -
Nine Stories
Judith
Schalansky - Atlas of Remote Islands
Frits Spits - Zestig Strepen
Paul Theroux -
The Happy Isles of Oceania
P.F. Thomése -
J. Kessels: The Novel
Sue Townsend - The
Secret Diary of Adrian Mole (Aged 13 3/4)
Joost Zwagerman
(samenstelling) Wah Wah - Groeten van Rottumerplaat
Stefan H.M. van
Zwam - Partial Fields In Matroid Theory
1001
Spraakmakende Albums
Vorig jaar stuitte ik
in
een boekwinkel in Hasselt bij toeval op het boek 'De 1001
Spraakmakendste Films,' een titel die nauwelijks verdere uitleg
behoeft; in zo'n duizend pagina's worden nou euh... de 1001
belangrijkste films uit de geschiedenis behandeld, beginnend in 1902
(La Voyage Dans La Lune) tot en met 2003 (euh... Collateral - er staan
nog een paar latere in, maar die schieten me nu even niet te binnen).
Nu heb ik die laatste niet gezien, maar twee filmliefhebbers in z'n
vriendenkring reageerden al vrij verbaasd op die keuze. En trouwens,
dat er één film in staat die er eigenlijk niet in thuis
hoort is nog
tot daar aan toe, maar een écht spraakmakend meesterwerk uit de
jaren
negentig (Dead Man Walking) schitterde door afwezigheid. Te
controversieel? En Guidje had - als fan van het werk van Lukas
Moodysson - toch graag Fucking Åmål, of anders toch
Tillsammans of
Lilja 4-Ever in het boek gezien. Ach, je kan niet alles hebben en de af
en toe geweldig mooie stills uit vooral de vroegste films
maakten enórm veel goed. Zie het als een gids waaruit je naar
hartelust
films kunt kiezen voor een 'inspirerend' DVD-avondje.
Dat boek doorbladerend realiseerde ik me dat een boek over 'De 1001
Spraakmakendste Albums' ook zeer welkom zou zijn. En ziehier: ik
wandelde enkele weken geleden de Van Piere binnen en kwam dit boek
tegen. Hoera! Ik heb bij dit soort boeken altijd een paar mooie
testcriteria en wilde meteen kijken of The Smiths' The Queen Is Dead in
het boek staat, maar bij het openvallen van het boek viel m'n oog al
meteen op Strangeways, Here We Come van The Smiths en als díe er
al in
staat, dan móet The Queen Is Dead er ook in staan. Het bleek te
kloppen. Vreemd genoeg ontbrak het debuut van The Smiths, maar
wél
stond Meat Is Murder in de lijst. Een ander testje: staat Coldplay's A
Rush Of Blood To The Head erin? Ja hoor, de samenstellers waren niet al
te grote snobs. Nu de échte vuurdoop: zou Roxette er ook
instaan? Met
Joyride? Of Look Sharp!? Dat bleek net een brug te ver voor de
betrokken recensenten, maar wél drie albums van de Pet Shop
Boys; ook
sjiek.
Op amazon.com kunnen de azijnpissers het niet laten en klagen steen en
been over het ontbreken van enkele meesterwerken en ja, er zit een
duidelijke 'Collateral' bij (wat doet Limp Bizkits' Chocolate Starfish
And The Hot Dog Flavored Water in godsnaam in dit boek? Dat je een nu
metal plaat wilt opnemen is prima, maar kies dan een écht goede
cd als
Deftones' White Pony) en helaas ook een duidelijke 'Dead Man Walking'
(waar is Mezzanine van Massive Attack? Late For The Sky van Jackson
Browne?). Er is ook - net als bij het filmboek - ruimte gemaakt voor
Nederlandse en Belgische producten, alleen is dat hier vrij lomp
gebeurd; ineens stuit je tijdens het doorbladeren op een dubbele pagina
met vier albums uit de Benelux die ook de chronologie nogal
onderbreken. En tja, waarom Hoe Sterk Is De Eenzame Fietser wel en Voor
De Overlevenden van Boudewijn de Groot níet in het boek staat is
natuurlijk zeer zeker discutabel (dat is de verantwoordelijke voor de
Nederlandse bijdragen (muziekjournalist Tom Engelshoven) trouwens wel
met de lezer eens).
Een grotere omissie vind ik dat de samenstellers geen compilaties in
het boek op wilden nemen. Dat is jammer, want sommige groepen en
muzikanten hebben zich júist voortreffelijk gemanifesteerd als
singles
acts en van de Eagles wordt juist Their Greatest Hits (1971 - 1975) als
meesterwerk gezien. En 'de rode' en 'de blauwe' van de Beatles zijn
alleen onder die bijnamen al legendarisch. Misschien geeft dat wel de
zwakte van het boek prijs; tot ver in de jaren zestig was een album
niet meer dan een verzameling aardige liedjes waar weinig coherentie in
te vinden was. Ook de eerste elpees van grootheden als de Beatles waren
samenraapsels van eigen liedjes en een hoop covers van oude(re) rock 'n
roll liedjes. Het is niet voor niets dat de eerste albums in het boek
jazz en soul albums betreft. Trouwens, ook geinig: omdat de tijdsspanne
hier een stuk korter is dan bij de filmversie van 'De 1001...' wordt er
grofweg vijftig jaar muziek behandeld: de oudste elpee is Frank
Sinatra's In The Wee Small Hours. Uit 1955. Het nieuwste album is van
vorig jaar (The White Stripes' Get Behind Me Satan).
Over vijftig jaar een nieuwe editie. Te beginnen bij januari 2006: de
Arctic Monkeys.
(26 oktober 2006)
30,000 Years Of Art
Een boek met zo'n titel bezwijkt
bij voorbaat al bijna onder de eigen pretenties. Als het al niet
bezwijkt onder het gewicht, want het ding weegt 6,5 kilo (voor de
aardigheid heb ik geprobeerd het boek met uitgestrekte armen zo lang
mogelijk voor me uit hoog te houden, maar daar was ik snel genoeg mee
klaar; al kan dat ook aan mijn (gebrek aan sterke) armspieren liggen)
en de kaft kan dat gewicht niet geheel aan, zo lijkt het.
Als koffietafelboek lijkt het me echter niet geslaagd, dan hadden ze
toch wel iets meer aandacht mogen besteden aan de buitenkant, want die
is wel heel erg suf en saai. Tegelijkertijd dekt de titel de lading
wel: het begint met een houten
figuurtje van 28.000 jaar voor Christus en eindigt met het kunstwerk
Roden Crater van James Turrell, een kunstwerk dat nog niet eens 'af'
is. En
daar tussenin kunst (wat is
kunst eigenlijk?) uit alle windstreken. Letterlijk.
Het roept de vraag op of kunst
democratisch is. Het lijkt me van niet. Als kunst democratisch was, dan
zouden die schilderijen het meeste waard zijn waar veel vraag naar is
of waar veel mensen een reproductie van aan de muur hebben hangen (het
huilende zigeunerjongetje). Tegelijkertijd zijn er - bij mijn weten -
erg weinig mensen die een reproductie van één van Jasper
Johns' werken, laat staan de Mona Lisa van Da Vinci aan de muur hebben
hangen. En dat een werk meer waard zou zijn naarmate het ouder is, gaat
ook niet op. Er zijn beeldhouwwerken uit de Middeleeuwen of de Oudheid
die heel wat minder opgebracht hebben dan twintigste eeuws
houtsnijwerk. Dat uitgangspunt is dus wat merkwaardig en nogmaals, wat
is kunst? De man (of vrouw) die 28.000 jaar voor Christus uit een
stukje hout de 'Leeuwenman van Hohlenstein-Stadel' sneed, zal niet
hebben gedacht 'verrek, ik
heb kúnst gemaakt.' De kunstenaar zal zich sowieso niet
gerealiseerd hebben dat er 30.000 jaar later mensen zijn die het
beeldje als zodanig bestempelen en in een boek ('een boek? Wat is
dat?') afbeelden. En heeft ie dat 'ding' voor z'n plezier
gemaakt, diende het ergens voor of was het compleet nutteloos? Dat
zullen we nooit weten, maar de kans is klein dat hij indertijd aan iets
als 'kunst' heeft gedacht.
Maar bladerend door 30.000 jaar aan
kunst, vallen een aantal zaken op. Allereerst wat voor een achterlijke
cultuur er in Europa in de Middeleeuwen heerste. Op kunstgebied waren
de Amerikaanse, Aziatische en Afrikaanse beschavingen veel verder
gevorderd - een Indonesisch beeldhouwwerk van Ganesha is heel wat
knapper gemaakt dan een Duits houtsnijwerk uit dezelfde tijd. En het
valt op dat culturen die elkaar helemaal niet zouden
kunnen kennen soms dezelfde soorten kunstwerken maken.
'Vruchtbaarheidsbeeldjes' zijn in meerdere culturen terug te vinden, of
dat nu West-Europa, Afrika of de Solomon eilanden betreft. En de moai
van Paaseiland staan op de linkerpagina terwijl op de rechterpagina
beelden van de Tolteken staan. Allebei eenzelfde vorm, allebei
vermoedelijk rond het jaar 1000 na Christus gemaakt, maar de kans dat
de culturen indertijd met elkaar in aanraking zijn gekomen, is nihil.
Persoonlijk gaat mijn voorkeur uit naar dit soort grappige
dwarsverbanden, maar ook naar kunst uit de meest vreemde streken ter
wereld, of beeldjes die al duizenden jaren geleden zijn gefabriceerd.
Maar met dit soort
'democratisering' van de kunst komen ook een paar leuke toevalligheden
voorbij; zo volgt na een aantal pagina's met modern werk van
kunstenaars als Andy Warhol, Claes Oldenburg, Bridget Riley en Dan
Flavin ineens een kunstwerk van ene Liu Chunhua. Het is een portret van
Mao. In sociaal-realistische stijl. Je zou kunnen concluderen dat de
westerse kunst de oosterse variant genadeloos in heeft gehaald. Als je
het wilt geloven.
(3
juni 2009)
Hans
Aarsman - Ik Zie Ik Zie
Hoeveel ik op de Volkskrant vit
(en dat doe ik erg graag en vaak,
gezien de transformatie van ooit linkse krant naar iets, tja, hoe zal
ik het noemen, 'conservatief populistisch'?), er is één
rubriek die ik
altijd geweldig heb gevonden (en nog steeds vind): De Aarsman
Collectie. Een foto, met onderschrift, waarin de foto uitvoeriger wordt
behandeld. De eerste keer was ik verbaasd over hoeveel informatie er
uit een simpele foto te halen is (vond ik het ook wat pretentieus),
later werd het een sport om eerst
zelf de foto uitvoerig te observeren en dan het onderschrift te lezen.
En dan nóg gebeurde het dat Hans Aarsman (goede naam) iets was
opgevallen,
dat mij was ontgaan. Een heel enkele keer viel mij iets op, dat
Aarsman niet was opgevallen, maar dat waren uitzonderingen. Het
grootste démasqué dat met een foto kon gebeuren, was dat
die
uiteindelijk geënsceneerd bleek te zijn: ben je als argeloze
krantenlezer finaal belazerd.
Onnodig om te zeggen, het boek De
Aarsman Collectie was dan ook een
boek waar ik al lange tijd naar uitkeek (samen met het (hopelijk
ooit nog te verschijnen) boek met alle Typex-illustraties voor de OOR).
Nu is dat boek er. In de inleiding schrijft Aarsman dat hij per week
duizenden foto's bekijkt, soms met 24 stuks tegelijk op een beeldscherm
(er schijnen dagelijks zo'n vijfduizend foto's bij de Volkskrant binnen
te komen en als ie de sportfoto's zou weglaten, houdt Aarsman er per
week nog altijd twintigduizend over). Veel foto's kende ik (nog)
niet, anderen komen me bekend voor. Die van Poetin die een klein
kuikentje in z'n handen heeft. Die van een Iraaks jongetje dat vol
ontzag naar een Amerikaanse militair kijkt. Of die van de 'Geliefde
Leider' die met zijn Apparatschik een Noord-Koreaans marinefregat
inspecteert. Maar de foto die me nog steeds op het netvlies staat en
waarvan ik hoopte dat ie erin zou staan, is
die van een stel dat samen de zestigste verjaardag van de man
viert. Het is aan een troosteloze tafel, ergens in een banlieu van
Parijs. De taart op de tafel ziet er al net zo troosteloos uit, klein,
nogal lullig en aan de randen aangebrand. Fijne
zestigste verjaardag, al probeer je er maar het beste van te
maken. Hier is niet alleen de foto wat sneu, maar het verhaal erachter
is ronduit triest; de man zou een jaar later worden doodgeslagen, toen
hij zich bemoeide met jongeren die auto's en de etalages van winkels in
de buurt aan
het vernielen
waren. Deze foto is niet meer dan een familiekiekje, onbedoeld
uitgegroeid tot nieuwsfoto.
Vorige week stond voor op NRC
Handelsblad een foto van drie
Amerikaanse militairen in Afghanistan die in allerijl moesten
terugvuren vanuit hun standplaats. De man helemaal rechts volledig in
uniform, die in het midden in uniform, maar op slippers en de man
helemaal links in T-shirt en roze boxershort met de lullige opdruk 'I
Love New York', compleet met hartjes. Wat een gave foto. Die was vast
heel leuk geweest voor De Aarsman Collectie.
(23 mei 2009)
Banksy - Wall and
Piece
Ik had de eerste keer dat ik dit boek zag m'n twijfels of dit boek wel
helemaal 'legaal' is, dat wil zeggen, volledig met medeweten van de
artiest, Banksy, samengesteld. Het is toch graffitikunst en een beetje
handige zakenjongen weet al die foto's gemakkelijk te bundelen en uit
te brengen als kunstboek dan wel catalogus. Ik kende het werk van
Banksy al lang, meen dat ik bij de vele bezoeken aan Londen door de
jaren heen wel eens een werkje van hem 'in het echt' heb mogen
aanschouwen (hij heeft toch een zeer herkenbare eigen stijl) en was dus
erg geïnteresseerd in dit boek. Ik besloot het te kopen tijdens
één van die bezoekjes aan Londen, gewoon, omdat dat
leuker is. In New York werd het niet alleen in boekwinkels verkocht,
maar ook in quasi hippe kledingzaken zoals Urban Outfitters, in Londen
was het ook heel algemeen verkrijgbaar. Ik kocht het uiteindelijk
trouwens in Canterbury.
De reden dat ik twijfelde aan de authenticiteit, komt doordat Banksy
volledig anoniem door het leven gaat. Er wordt in het boek geen melding
van gemaakt, maar ik vermoed dat hij ook nooit door de politie op is
gepakt. Wel bijna, toen hij als puber met een paar anderen betrapt
werd, omdat hij niet snel genoeg weg kon komen, en zich een tijdje
moest verstoppen onder een treinstel. Zoals wél in het boek
vermeld staat, besloot hij toen óf helemaal met graffiti kunst
te stoppen, óf heel erg goed te worden. Hij besloot tot het
tweede, gelukkig. Dus hoe stel je een boek samen met een kunstenaar die
anoniem wenst te blijven? Dat schijnt toch vrij eenvoudig te zijn
geweest, want hij heeft een eigen website, waar af en toe naar verwezen
wordt. Die anonimiteit is juist ook zo leuk aan het hele graffiti
gebeuren. Volgens Banksy is veel kunst elitair en is graffiti een
eenvoudige manier om z'n mening kenbaar te maken. Het klopt dat veel
kunst elitair is en ik heb ook de neiging om mijn mening nogal eens
kenbaar te maken, maar zal daarbij niet snel voor graffiti kiezen. Dat
leent zich net iets te makkelijk voor slogans en one-liners en mijn
mening is iets te veel 'enerzijds', 'anderzijds.' Dat werkt niet zo
goed op een muur.
Die mening van Banksy is wel wat obligaat. Het is de mening van elke
rebellerende jongere. Tegen de politie, tegen het gezag, voor
gelijkheid voor iedereen (ook de zwakkeren in de samenleving), tegen de
oorlog (in Irak, in het algemeen) en - nu vind ik het helemaal
interessant worden - tegen de onderdrukking van de Palestijnen door
Israël (getuige een mooie serie foto's van graffiti op de muur die
daar midden in de woestijn wordt gebouwd). Dingen waar elk weldenkend
mens niet tegen zou kunnen zijn, ik ook niet (hoera, ik ben een
weldenkend mens!). Leuk zijn de anekdotes hoe sommige werken tot stand
zijn gekomen of hoe hij tegen politie-agenten aan kijkt ('hun helmen
vallen tot over hun wenkbrauwen. Daardoor zouden ze meer autoriteit
uitstralen, maar het voordeel is dat ze niet hoger dan
six feet kunnen kijken, dus het is
zaak om je graffiti op die hoogte te spuiten'). Banksy heeft
afbeeldingen gespoten van cokesnuivende en elkaar zoenende
politie-agenten ('die werden snel weggehaald') en eentje van koningin
Victoria met haar koninklijke kont bovenop het gezicht van een
onderdaan ('die werden heel erg snel weggehaald.'). Mooi is de serie
waarin hij in musea werkjes van hemzelf ophangt (een trucje dat een
Eindhovenaar ook in het Van Abbemuseum heeft toegepast, maar hij was,
zo blijkt nu, niet bijster origineel met die actie), vaak compleet met
toelichting. Het bedrog werd meestal pas na dagen ontdekt, of totdat de
lijm los liet.
De ironie wil dat Banksy inmiddels kunst is geworden. Hij wil er niet
rijk van worden en laat al voor de inleiding weten tegen copyright te
zijn (iets waar hij voor dit boek dan toch een keer aan moet toegeven),
maar er zijn al diverse tentoonstellingen van z'n werk geweest. In een
museum, waardoor je geneigd bent om te denken: 'tsssk, wat elitair.'
(7 juli 2009)
Leo
Blokhuis - Grijsgedraaid
Ik zou best
goede vriendjes met Leo Blokhuis kunnen worden; we hebben allebei een
grote
interesse in muziek, maar zijn geen muzieknerds die de schoenmaat van
de
productie assistent van het b-kantje bij een vergeten jaren zestig hit
weet -
zo iets. Blokhuis is trouwens niet eens zo'n heel grote kenner (iets
dat ie
zelf ook toegeeft) en dat bleek ook wel toen 'm vorig jaar in een
radioprogramma werd gevraagd naar beroemde zingende domineeskinderen.
Ik
lepelde zo Aretha Franklin, Tori Amos en - vooruit, ook de Nederlandse
tak -
Brainpower op, maar Blokhuis kwam met moeite tot twee namen. Dat geeft
verder
niks. Waar ik me wél aan ergerde (en nog steeds aan erger), is
de neiging van
'm om elke gelegenheid aan te grijpen om te roepen dat Coldplay niets
meer dan Radiohead
Light zou zijn (er was bij Top 2000 a Go Go iets raars aan de hand;
Blokhuis
vond het een schande dat Radiohead ontbrak in de Top 2000 - op zich
terecht -
maar vergat dat de Radiohead nummers door de samenstellers van de lijst
doodleuk eruit gefilterd worden wegens 'te weinig Radio 2') en
bovendien een
verschrikkelijk overschat groepje. Een beetje flauw is dat wel en ook
nog es
onterecht. Goed, hemelbestormend is die groep rond Chris Martin niet,
maar Thom
Yorke c.s. worden óók hopeloos overschat.
Goed. Tot zover de ergernissen. Ik las namelijk over het boek
Grijsgedraaid en
tja, da's dan toch weer écht iets voor mij. Ik wachtte nog
eventjes of ik het
niet cadeau zou krijgen van deze of gene (december: feestmaand) maar
dat was
niet het geval en dus kocht ik een week geleden een exemplaar.
Toevallig net
die dag in Amsterdam, dus onderweg naar huis kon ik het al helemaal
uitpluizen.
Of grijslezen. Over de verhalen achter de liedjes. Over Blackbird, een
liedje
dat Paul McCartney baseerde op de Bourée van Bach en al jaren
hoog genoteerd in
de Top 2000. Blokhuis vertelt vol plezier over z'n ontmoeting met
McCartney
voor het televisieprogramma de Top 2000 a Go Go. Over The Verve, die
over hun
grote hit Bitter Sweet Symphony geen cent van de royalty's
krijgen; die
gaan naar Jagger en Richards, omdat het strijkmotiefje uit de beroemde
jaren
negentig gejat is uit hun (This May Be) The Last Time (een nummer dat
(curieus)
voor de helft bestaat uit een traditional). 'Het beste nummer dat
Jagger en
Richards in twintig jaar tijd hebben geschreven,' zo vertelde Verve
frontman
Richard Ashcroft lichtelijk verbitterd over de gang van zaken.
Het is slechts één van de treurige verhalen in het boek.
Dat rond P.F. Sloan,
songschrijver van het in de uitvoering van de Barry McGuire bekende Eve
Of
Destruction, is eveneens triest. Iemand die constant tegengewerkt wordt
door de
conservatieven in Amerika, die flauwe covers van het nummer opnemen
omdat ze
Sloan maar een watje en een lafaard vinden (het gebeurde ook al es met
Universal Soldier van Donovan, dat in een zeer foute coverversie door
(gevallen) surfhelden Jan & Dean (!) werd bewerkt tot Universal
Coward).
Sloans carrière wordt erdoor gesaboteerd en hij is tegenwoordig
een
gedesillusioneerd man. Maar kan nog wel goed leven van de royalty's
en
treedt af en toe op. Een nieuwe cd zit er niet in; er is enkel in Japan
nog wel
interesse. Misschien wel het treurigste verhaal is dat over Without
You,
geschreven door het songwriterduo van Badfinger, Pete Ham en Tom Evans.
Het talent
van de groep komt nooit tot volle bloei door mismanagement bij
platenmaatschappij Apple, de manager verduistert honderdduizenden
dollars,
platen worden vervolgens door nieuw label Warner uit de handel genomen
en de
groep blijft berooid achter. En de manager strijkt nog jarenlang royalty's
op van de song Without You. Beide muzikanten plegen uiteindelijk
zelfmoord.
Blokhuis schrijft trouwens nog verdomd lekker, of - hoe dat dan (o
gruwel)
wordt genoemd - hij heeft 'een vlotte schrijfstijl.' Springt hier en
daar wel
érg van de hak op de tak als hij in een terzijde begint over
Nana Mouskouri,
volgens Blokhuis de enige niet religieuze zangeres die ook in
gereformeerde
kringen nog wel geaccepteerd wordt, en slaat vervolgens door in een
biografie
over de Griekse zangeres. Voor de rest valt het mee en is het veel
beter
geschreven dan 1001 Albums, het boek met 1001 albums (goh) maar dat,
doordat de
teksten letterlijk (!) uit het Engels zijn vertaald, nogal wat rare
typische
Engelse uitdrukkingen en vreemde (soms ronduit kromme) zinsconstructies
oplevert. Tussendoor nog wat Top 10's met de beste bluesklassiekers, de
beste
break up songs of de grootste draken. Vreemd genoeg kan ik me in de
meeste
lijstjes nog best vinden en het helpt ook dat Blokhuis zich nergens
negatief
uit laat over Coldplay (en ook nergens Radiohead ophemelt).
De lay-out biedt hier en daar een subtiele verwijzing naar de
totstandkoming
van het boek. Af en toe staat er een e-mail te lezen waarin contact
wordt
gelegd met muzikanten of informatie wordt gevraagd naar bepaalde songs.
Bij het
verhaal achter Eve Of Destruction staat een hoesje afgebeeld van een
nieuwe cd
van P.F. Sloan en een persbericht. Release datum: 22 augustus 2006. Met
die
release is het toch nog goed gekomen.
(5 januari
2007)
Angus Cargill
(samenstelling) - Hang The DJ
Bijna twee jaar geleden
kocht ik in Sydney dit leuke boek. Ik had er al eerder over gelezen,
had het ook in een winkel zien liggen, maar nog niet gekocht. Nu kocht
ik het toch en dat was nog best een risico; een harde kaft met een
papieren omslag en dat vervolgens zonder noemenswaardige beschadigingen
in de bagage meenemen is een hele opgaaf, maar zonder meer gelukt. Die
sjieke uitgave is een wat atypische vorm voor wat in feite een boek is
met vooral lijstjes, lijstjes en lijstjes (al verscheen er later ook
een paperback variant). De titel belooft al veel goeds: Hang The DJ,
verwijzend naar een overbekende regel uit Smiths-song Panic. Wat volgt
is een stortvloed aan lijstjes van min meer bekende Britten. Voor een
niet-anglofiel zal er weinig bekends bij zitten, maar wie een beetje
oplet, komt op een aardige hoeveelheid leuke bekende namen: Snow Patrol
zanger Gary Lightbody heeft een lijstje met werk van – schrik niet –
Aphex Twin, Napalm Death (!), NWA, Yat-Kha en Eminem en
singer-songwriter Tom McRae heeft een top-10 waarin ie aantoont dat
vrouwelijke singer-songwriters veel beter zijn dan de mannelijke.
Aangezien hij voor de bewijsvoering Feist, Joni Mitchell, Joan
Armatrading en Kate Bush aanvoert, kan ik hem niet anders dan gelijk
geven.
Het leukste bij de top-10 van Tom McRae is dan ook de toelichting. Zo
bekent McRae bij z'n keuze voor Natalie Merchant dat hij het geweldig
vindt dat die zangeres door de jaren heen een diepere stem heeft
gekregen. Voor de zanger een geruststelling dat ie in de toekomst
vermoedelijk een diepere stem gaat krijgen, maar hij zal altijd meer
June Carter-Cash blijven dan dat ie ooit Johnny Cash wordt. Ook leuk is
het onderwerp van sommige lijstjes. Want Lightbody kiest nogal
herrie-acts met als uitgangspunt 'Ten Unsettling Songs for a
Middle-American White Guy to Awake to from a Coma.' Schrijver Simon
Reynolds heeft een erg grappige lijst gemaakt van geweldige singles die
allemaal op nr. 2 zijn blijven steken in de Britse hitlijsten (het
draagt de veelbetekenende titel 'Deserving but Denied: Thirty-three No.
2s That Should Have Been No. 1'). Er komen schokkende namen voorbij:
The Who's My Generation, Waterloo Sunset van The Kinks, de dubbele
a-kant (!) Strawberry Fields Forever/Penny Lane van de Beatles, Sparks
met hun single This Town Ain't Big Enough for the Both of Us, het
merkwaardige O Superman van Laurie Anderson (ook wel de echtgenote van
Lou Reed), Justified and Ancient van The KLF & Tammy Wynette en als
klap op de vuurpijl Deee-Lite met Groove Is In The Heart. Bij die
laatste is het saillante detail dat het op nr. 2 is blijven steken
terwijl het in de betreffende week exact evenveel was verkocht als The
Joker van de Steve Miller Band. Too
close to call, dus eigenlijk.
Het zijn dit soort feitjes en anekdotes waar ik altijd heel erg blij
van word. Hang The DJ staat er nogal vol mee: Jefferson Airplane's
White Rabbit heeft geen refrein (was me nog nooit opgevallen), de aan
een rolstoel gebonden zanger Robert Wyatt werd ooit voorafgaand aan een
opname voor Top Of The Pops gevraagd of hij niet in een leunstoel op
het podium wilde zitten omdat een rolstoel wel wat confronterend zou
zijn voor het publiek, de fotograaf Kevin Cummins maakte in februari
1984 foto's van een piepjonge Madonna die in de legendarische club
Hacienda optrad maar bij de ontwikkeling mislukten de foto's, waarop
z'n assistente zei 'ach, gelukkig is het maar Madonna, stel je voor dat
het A Certain Ratio was geweest,' de song Rumble van Link Wray is ooit
verboden terwijl het nota bene een instrumentale song is en Bob Dylan
heeft toegegeven dat ie pissig was op Neil Young toen hij diens Heart
Of Gold es op de radio hoorde; hij vond het teveel als hemzelf klinken.
Ook leuk zijn de bekentenissen. Ik ken Richard T. Kelly niet, maar dat
ie toegeeft dat Alone van Heart een geweldige power ballad is, is
altijd goed om te lezen; het is namelijk inderdaad een briljante song.
Om geheel in stijl van het boek af te sluiten, hier een top-10 van de
merkwaardigste lijstjes in een boek met enkel merkwaardige lijstjes.
1. I Don't Want to Go to Rehab: Ten Records by People Obviously in a
Terrible State that Are Unfortunately Much Better than Anything They
Made Once They Cleaned Up
2. Lo, The Downcast Shall Be Exalted! Ten Reputedly Worthless Albums
that Will One Day Be Recognised as Rather Nifty
3. Heavenly Pop Hits from the Airborne Convent: Ten Songs that Define
Flying Nun's Dunedin Sound
4. Crazy in Love: Ten Terrifying Pop Psychodramas
5. The Mythology of Plaid: Ten Check-shirted Records
6. The Dirty Dozen: Twelve Great Artists Who Are Terrible Influences
7. Ten Songs Under Two Minutes (And Ten More Up to Ten Times as Long)
8. I Don't Want to Hurt that Man, I Just Want to Kill Him Dead: Female
Murder Ballads in the Pre-war Era
9. The Pecking Order: Ten Songs About Chickens
10. More Kicks than Pricks: Ten Japanese Bands I Love for No Good
Reason Other than I Love Them
(17 oktober 2010)
Paulien
Cornelisse - Taal Is Zeg Maar Echt Mijn Ding
Ik verkeer in de gelukkige omstandigheid dat ik
familie en
vrienden heb die als ze geen idee hebben wat ze me cadeau moeten doen,
uiteindelijk toch altijd wel met iets op de proppen komen dat heel leuk
is (dat voorkomt een hoop gênante momenten waarbij ik moet
veinzen dat ik iets écht heel leuk en origineel vind, iets waar
ik erg slecht in ben). Zo
dachten een oom en tante 24 april jongstleden (ze hadden 's middags nog
gebeld
en me rechtstreeks gevraagd of ik nog wensen had, maar ik wist niks)
toen ze de
boekwinkel inliepen 'hmm, een boekje over taal voor een journalist, dat
is wel
zo toepasselijk' (de sticker op de kaft met de tekst 'al meer dan
250.000
exemplaren verkocht' even negerend, want dat maakt het nog best
riskant;
misschien heeft de jarige het cadeau al) en kwamen ze met Taal Is Zeg
Maar Echt
Mijn Ding van Paulien Cornelisse op de proppen. Een bestseller en
typisch zo'n
boek dat ik op mijn lijstje had staan van 'moet ik eens een keertje
kopen' (maar ook typisch een boek om cadeau te doen, immers, iedereen
heeft wel 'iets' met taal). Ik
heb er zelfs al eens mee in mijn handen gestaan, maar uiteindelijk heb
ik het
niet gekocht. Geen idee waarom niet hoewel ik vermoed dat het met de
vrij rommelige
opmaak te maken heeft (al valt dat nu ik het terug lees, reuze mee).
Dat Taal Is Zeg Maar Echt Mijn Ding zo'n
verkoopsucces is,
is niet vreemd. Het is toegankelijk geschreven, het is grappig maar
bovenal
zijn de situaties heel herkenbaar.
Neem nou het stukje over de namen die kinderen tegenwoordig bij hun
geboorte krijgen. Zoals kinderen die vernoemd zijn naar de plek waar ze
verwekt zijn (ooit was
ik bij
de buren op de koffie en vrienden van hen bleken een dochtertje te
hebben met de naam
India. Ik floepte het er zomaar uit: 'zozo, negen maanden ervoor op
vakantie
geweest in India?' Of jongetjes die als naam Oren, Splinter, Bink,
Broer, Hero,
Gras, Bruin, Gajes (!) of Kenzo mee krijgen. Wie heeft dat bedacht?
Goed, ik
snap ook wel dat mócht je verrassend uit de hoek willen komen,
je je kind tegenwoordig met goed fatsoen niet meer
Bram kan
noemen (ik ken op het
moment drie
jonge stellen met een zoon met die naam. De vader van één
van die drie stellen
vertelde na de geboorte: 'ik heb altijd gezegd: 'als ik een zoon krijg,
noem ik
'm Bram.'' Toen ik vervolgens vroeg waarom ie z'n eerste zoon dan Niels
had
genoemd, had ie geen antwoord meer klaar), maar er zijn toch zat
léuke alternatieven? De meisjes vergaat het niet
veel
beter: Wiveka, Shibuti, Mus, Noni Bloem, Tijgerlelie, Mirage, Bende,
Lewin
Tammes (in het geweldige boek Stemmen Op Schrift van Frits van Oostrom
zit een
opsomming van Middeleeuwse namen en die komen soms verrassend dicht bij
bovenstaande voorbeelden waarmee de cirkel rond is wat betreft de
namen; we zijn
teruggekeerd naar Middeleeuwse praktijken).
Heerlijk is ook het hoofdstuk waarin de draak
wordt gestoken
met zoiets ergerlijks als Valentijn. Over moeders die heel eng zijn
omdat ze
hun zoon of dochter op 14 februari een kaart sturen 'omdat ie anders
helemaal
niks krijgt.' En dat Valentijn sowieso een wat merkwaardig feest is,
omdat
eigenlijk gevierd zou worden dat 'een celibataire geestelijke is
omgelegd' (wat
ik niet wist en dat is natuurlijk altijd een goed quizweetje). Ook
herkenbaar is
het stukje over oud en nieuw. Ga je in op de uitnodiging van dat
stel dat
je eigenlijk niet leuk vindt om daar Oudjaar te komen vieren, of zeg je
nee en
hoop je stiekem op een leukere uitnodiging, het risico lopend dat
áls die
uitnodiging niet komt, je alsnog alleen thuis zit. (In die categorie
ken
ik er
nog wel eentje: mensen die nauwkeurig onderscheid maken tussen
'vrienden' en
'kennissen.'
Ooit kreeg ik iemand die daar heel precies in is op de kast door 'm
een vriend
te noemen. Ik wist ook donders goed dat het volgens de gangbare
criteria meer een kennis zou zijn,
maar z'n
reactie was kostelijk.)
Ook al staat helemaal aan het begin van het boek
het geruststellende 'Wees maar niet bang, het gaat niet over jou,' toch
ga je er bij het lezen erg op letten
of je zelf ook wat vreemd taalgebruik hebt. Ik denk dat het meevalt,
maar je
weet maar nooit. Obligaatheden als 'als ik even heel eerlijk ben' komen
niet
uit mijn mond, al gebruik ik bij de Belastingtelefoon meer dan eens de
iets
beschaafdere variant 'met alle respect' (die volgens Cornelisse
eigenlijk
ook niet kan). Maar ter verdediging edelachtbare, als je iemand aan de
telefoon
hebt die werkelijk te dóm voor woorden is en écht niks
van belastingen af weet
(en dat gebeurt toch meerdere malen per dag), dan kan je moeilijk
zeggen 'o,
wat bent ú dom' (al is die verleiding af en toe erg groot) en
verlaag je
je inderdaad liever tot platitudes als 'met alle respect meneer, maar
dit
ben ik
toch echt niet met u eens.' En ik zal eerlijk toegeven (oei, daar ga ik
alweer)
dat ik 'enfin,' ook vaak gebruik, al zal je me nooit dingen horen
zeggen 'weet
je wat óók leuk is,' al ken ik wel weer zat mensen die
dat wel doen. En ik zeg ook wel eens 'dat is typisch zó 2009.'
Maar dat doe ik dan wel enkel postmodern (hoezo hoogdravend) door te
gaan roepen: 'o, Lady Gaga, dat is zo september 2009,' om maar aan te
geven hoe idioot dat soort etiketjes is.
Cornelisse geeft toe dat ze zelf ook vaak de fout
in gaat.
Dat klopt. En ik ben in bovengaand stukje ongetwijfeld ook veel de fout
in
gegaan.
De schrijfster zelf laat in het boek trouwens weten op 'mannen met
een
zachte g' te vallen. Die vindt ze bijzonder aantrekkelijk. Ik geef het
maar even mee.
(15 mei 2010)
Robert Crumb
- Genesis
Ik heb het me in een melige bui met een paar medequizzers wel es
afgevraagd: hoe zou een literatuurcriticus Genesis recenseren als het
nu uit zou komen? Vermoedelijk zouden ze schrijven dat het vrij
ongeloofwaardig is met al die personages die gemiddeld zo'n
negenhonderd jaar (Seth wordt 912, Enos wordt 905, Kenan wordt 910,
Mahalaleël wordt 895, Jared wordt 962, Henoch wordt 'slechts' 365,
Methusalem wordt 969 (en dus niet, zoals algemeen wordt verondersteld,
duizend) en Lamech wordt 777 jaar oud) oud worden. En een vriend van me
leek het sowieso wat idioot om in een bestek van een paar bladzijden
het ene na het andere personage op te voeren, vervolgens het nageslacht
van al die personages aan te geven en daar de rest van het boek dan
niet meer op terug te komen. Laat dat soort informatie dan weg! Enfin,
je zal het antwoord op die vraag nooit weten, want Genesis (en de
bijbel in het algemeen) is
zó'n belangrijk onderdeel van het wereldwijde cultuurgoed
geworden (kijk bijvoorbeeld alleen al naar het aantal schilderijen met
bijbelse taferelen) dat je wel een
pretty
miserable recensent moet zijn om Genesis te gaan lezen en niet
bij het verhaal over Adam en Eva of de Ark van Noach te denken 'hmm,
dit verhaal komt me ergens wel bekend voor.'
Ik wilde Genesis al een tijdje lezen. Eigenlijk wil ik heel de bijbel
es lezen, het Oude én het Nieuwe Testament. Niet omdat ik
gelovig ben (of zoekende), maar juist omdat het zo'n belangrijk boek is
binnen de joods-christelijke (gatverdamme, het lijkt me duidelijk dat
ik die term hier ironisch bedoel) cultuur. Toen ik in de Brugklas zat,
zat de bijbel in mijn boekenpakket en bij lessen Levensbeschouwing werd
die gebruikt. Mijn ouders (beiden heiden) vonden dat erg grappig en ze
plaagden me er mee - had ik maar niet zonodig naar een katholieke
middelbare school moeten willen gaan. Ach, ze mochten plagen wat ze
wilden, het ging mijn docent er vooral om dat we wisten hoe we verhalen
op konden zoeken in dat boek en lezen deden we er niet in. Maar als ik
me verveelde, las ik zelf een stukje. Toen was het me al opgevallen dat
alle bijbelverhalen díe ik sowieso kende (niet zo heel veel), in
de eerste paar bladzijden van Genesis aan bod komen: de Schepping van
de aarde, Adam en Eva, de verbanning uit het Paradijs, Kaïn en
Abel en de Ark van Noach - ze komen allemaal in de eerste paar
bladzijden voorbij. Ik begon me al snel af te vragen wat er dan in
godsnaam in al die andere bladzijden nog behandeld zou worden.
Flash forward naar zo'n
slordige vijftien jaar later. In het pubquizzen wordt regelmatig naar
een bijbels personage gevraagd. Ik en Bram (de twee broekies in het
quizteam) weten die meestal meteen, de oudere generatie laat het hier
afweten. Maar toch weet ook ik vaak het antwoord niet en ik nam me dus
wederom voor: ik ga es de bijbel lezen. Toen ik juni dit jaar in New
York was, zat ik een half uurtje in Trinity Church, vlakbij Ground
Zero. Voor me in de kerkbank lag een bijbel en ik ging erin bladeren.
Dat de Bekende Verhalen aan het begin van Genesis stonden, wist ik dus
wel, maar het was me eerder niet opgevallen hoe idioot die opsomming
van personages en hun bizar hoge leeftijden is. Want al die mannen die
ouder dan 900 jaar worden, dat valt voor mij toch snel in de categorie
'sterke verhalen.' Ik vroeg - en vraag - me af of het hier niet een
vertaalfout betreft. Okee, er gebeuren in Genesis veel idiote en
onverklaarbare zaken, maar dat mensen een bijna bovennatuurlijke
leeftijd halen, is toch wel heel bizar. Ik had niet ver genoeg
doorgelezen - later blijkt dat God de mensheid sterfelijkheid geeft en
het maximum aantal levensjaren van de mens terugbrengt naar 120 (wat
een verdomd accurate schatting is, want in de geriatrie wordt die
leeftijd toch beschouwd als het maximum dat een mens kan worden, al is
de Franse Jeanne Calment 122 geworden: ze is de enige).
Later die week kocht ik The New Yorker en daarin bleek (toeval bestaat
niet) een voorpublicatie van Robert Crumb's stripvariant van Genesis te
staan. Dit was dé oplossing. Ik kocht gewoon de stripversie van
Genesis. Robert Crumb is een fenomeen in de wereld van de Amerikaanse
comix en z'n tekenstijl staat me
wel aan. En zo geschiedde. Vorige week kocht ik Genesis, getekend door
Robert Crumb. Crumb gaf in interviews al aan dat hij de tekst
letterlijk heeft genomen en dat is te merken - ook in de
Nederlandstalige vertaling van Nicolaas Matsier die ik lees. Het wat
gezwollen taalgebruik is even wennen, maar na een paar bladzijden is
dat geen enkel probleem meer. En de tekeningen zijn mooi en nergens
blasfemisch (wat mij betreft dan, maar ik ben niet gevolig). Crumb
vreesde echter de religieuze fanatici die op hun beurt bang waren dat
de striptekenaar Genesis belachelijk zou maken. Misschien dat Crumb
daarom de tekst letterlijk heeft gevolgd; christenen die zich beledigd
voelen, hebben eigenlijk niks in te brengen. Want Crumb heeft zich in
z'n tekeningen keurig gedragen. Ook van z'n voornemen om God af te
beelden als zwarte vrouw zag hij af, daarvoor in de plaats kwam een man
met een lange baard die verdacht veel op z'n vader - wat zou Freud daar
van vinden! - lijkt. Of zoals Crumb het stelde: 'als je het Oude
Testament leest, kom je er gauw achter dat God een nukkige Joodse
patriarch is.'
Of God inderdaad 'een nukkige Joodse patriarch' is, weet ik niet, maar
wat ik wel weet, is dat ik niet vrolijk word van de God uit het Oude
Testament. Het is een nogal wraakzuchtig heerschap dat constant de
zondigen bestraft. En die straffen zijn ook niet misselijk. Adam en Eva
worden uit het Paradijs verbannen omdat Eva (de vrouw he! Zie hier een
vroeg, weinig subtiel anti-feministisch statement) een vrucht van de
Boom des Levens plukt, Noach wordt opgedragen een ark te bouwen en de
dieren te redden omdat Hij een Zondvloed op de agenda heeft staan en de
steden Sodom en Gomorrah worden door God vernietigd vanwege de Grote
Zonden van de bevolking (maar niet alvorens Abraham en z'n naaste
familie gered te hebben). Op andere plekken komt God toch op me over
als een intrigant. Ik vind het toch weinig prettig om te zien hoe de
vrouw van Abraham (Sarai, later gaat ze de naam Sara dragen) en z'n
slavin (Hagar) tegen elkaar worden uitgespeeld. En over Abraham
gesproken, waarom is juist híj de Uitverkorene? Eenmaal bij het
verhaal van Jakob en Esau aangekomen (het eerstegeborenerecht en het
bord linzensoep, wederom een bekend verhaal), krijgt Genesis toch wel
wat weg van een soort Goede Tijden Slechte Tijden avant la lettre. Met
Isaäk die wel Esau, maar niet Jakob wil zegenen, Isaäks vrouw
Rebekka die dat hoort en Jakob vertelt dat hij zich beter als Esau kan
verkleden om z'n vader te misleiden en Esau die hier vervolgens
natuurlijk niet blij mee is. Tja.
Het mooiste verhaal van Genesis is dat van Jozef, die door z'n broers
als slaaf wordt verkocht en in Egypte aan het hof van de farao
carrière maakt. Hij blijkt een gave te hebben tot het duiden van
dromen en weet zo het land voor een enorme voedselramp te behoeden (de
zeven vette en de zeven magere jaren). Vanwege de voedselnood staan de
broers van Jozef vroeg of laat op de stoep: ze willen door de
Egyptenaren geholpen worden, maar herkennen Jozef, inmiddels een
belangrijke informant van de farao, niet eens. Komt het verhaal je
bekend voor? Dat kan kloppen; het vormde voor Andrew Lloyd Webber en
Tim Rice de inspiratiebron voor de musical Joseph And The Amazing
Technicolor Dreamcoat.
Ik vraag me bij het lezen af of Genesis niet te serieus wordt genomen.
Dat wil zeggen, door duizenden jaren heen is het boek zo vaak op een
andere wijze geïnterpreteerd dat je je afvraagt of er al die tijd
niet teveel achter sommige verhalen is gezocht. Ja, er zit ongetwijfeld
een moraal in veel verhalen, maar misschien zit die er bij sommige
andere juist helemaal niet in. Een mening die door Crumb wordt gedeeld.
'Het idee dat mensen dit boek voor duizenden jaren zo serieus hebben
genomen, lijkt compleet idioot en belachelijk,
totally nuts.' Crumb heeft dan ook
meer met
gnostiek dan met 'het geloof' in het algemeen. De reacties van
gelovigen zijn trouwens inderdaad kritisch. Althans, soms. Dan krijg je
de standaard calimero-reactie van een humorloze gristen die zich
gekwetst voelt en dan gepikeerd afvraagt of Crumb ook een stripversie
van de koran had durven maken. Waarmee diezelfde gristen aangeeft net
zo intolerant te zijn als de gemiddelde fundamentalistische moslim
(helaas hoor je dit soort kneuterig gristelijk gezever ook in Nederland
steeds meer, maar dat terzijde).
Toch ben ik blij dat ik Genesis nu heb gelezen. Vrolijk word je er niet
van, maar het is wel een wezenlijk onderdeel van het wereldwijde
cultuurgoed. Het schijnt dat Crumb vier jaar op deze stripversie heeft
gewerkt en dat is er aan af te zien. Hij heeft het liefdevol en nergens
cynisch gedaan en elke tekening is prachtig gedetailleerd. Het is dan
ook de vraag of de rest van de Torah of Pentateuch (Exodus,
Leviticus, Numeri en Deuteronomium, de onmiskenbare basis van het Oude
Testament) nog verstript gaat worden. Ik vermoed van niet. Crumb is al
66 en zal nog zat andere projecten hebben lopen. Leuk voor hem, jammer
voor ons lezers.
(19 december 2009)
Simon
Goddard - Mozipedia: The
Encyclopedia of Morrissey and The Smiths
Waar houdt het 'normale' fandom op en begint de obsessieve adoratie van
een idool? Je vraagt het je af. Morrissey-fans (al heeft de zanger zelf
het liever over z'n 'apostelen') schijnen het fanatiekst van alle
muziekfans te zijn. Ik moet zeggen dat dit redelijk zal kloppen.
Althans, bij alle drie de optredens van Morrissey die ik in 2006 zag,
beklom een fan het podium. De mooiste was de eerste keer in de Heineken
Music Hall. Stel je de volgende situatie voor. Morrissey staat aan de
linkerkant van het podium te zingen, aan de rechterkant breekt een fan
door de barriers, beklimt het podium en rent helemaal naar de
linkerkant om Morrissey te omarmen, alvorens weggesleept te worden door
de security. Morrissey blijft (gespeeld) nuchter onder de
omstandigheden en zegt nuchter
'oh
well.' Toen ik onlangs naar een concert in Nijmegen ging, samen
met een grote Morrissey-fan, vertelde hij me vol trots hoe hij bij het
laatste optreden een stukje van Morrissey's blouse af had gescheurd. En
hij had 'm, een keer daarvoor, de hand geschud. 'Wil jij 'm dan niet
aanraken of de hand schudden?' vroeg deze fan bijna teleurgesteld aan
me. Nee, dat hoeft niet. Het zou leuk zijn, maar het idee alleen al om
vooraan te staan in een drukke mensenmassa maakt me onpasselijk (ik sta
liever achter in de zaal met de handen over elkaar toe te kijken).
Ik vermoed dat Simon Goddard behalve muziekjournalist ook een vrij
obsessieve Morrissey fan is. Althans, anders ga je geen 544 pagina's
tellende encyclopedie maken over The Mozfather (dat is een bijnaam waar
Morrissey zelf niet blij mee is, zo blijkt uit het lemma The
Mozfather). Je leert met dit boek wel meer over Morrissey en The
Smiths. Uit het lemma Margaret On The Guillotine blijkt dat Morrissey
geen fan is van Margaret Thatcher en dat hij haar het liefst onder de
guillotine zou zien liggen. De Britse veiligheidsdienst deed zelfs een
politie-inval bij de zanger. En uit het lemma Family blijkt
Morrissey's verhouding met z'n vader toch niet zo slecht te zijn als
altijd werd gedacht, maar heeft hij een bijna obsessief hechte band met
z'n moeder (die Morrissey stimuleerde met muziek en cultuur bezig te
zijn en in de tijd van The Smiths zelfs een tijdje alle zaken regelde)
en schijnt ook een twee jaar oudere zus te hebben. Dan is er bijna
sprake van De Onttovering van Morrissey; mijn voorstelling van de
zanger als eenzame adolescent en enigskind blijkt niet te kloppen. Nee,
mijn idee dat dit boek een grap was, bleek niet te kloppen; de
Mozipedia is bloedserieus. Het is bovendien goed gedocumenteerd, gezien
de indrukwekkende lijst voetnoten achterin.
Morrissey is bij uitstek een artiest waar bij leven al mythevorming
over ontstaat. Dat komt natuurlijk vooral door Morrissey zelf. Het is
een persoon die uitgesproken kan zijn in interviews en zeer principieel
is. En het komt doordat hij in z'n teksten graag verwijst naar personen
uit de populaire cultuur, dweept met dichters als Wilde, Keats en Yates
en tekstueel verwijst naar het werk van artiesten uit de glamrock (de
New York Dolls voorop, de Sparks als goede tweede). En vooral de hoezen
van de lp's en singles waren kunstwerkjes, met mooie
stills uit jaren zestig
televisiedrama's, met een stemmig kleurenfilter er overheen. Het leuke
is dat een hele hoop vragen die je had, zo beantwoord worden. Want over
welke uit de jaren zestig bekende tieneracteur gaat Little Man, What
Now? op Viva Hate? Vermoedelijk gaat het over Malcolm McGee. En wat
precies had Morrissey nog niet
earned,
volgens de titel van You Just Haven't Earned It Yet, Baby? Het was
een reactie van platenbaas Geoff Travis op Morrissey's vraag of hij van
huis opgehaald zou kunnen worden. En hoe zat dat nou met die cover van
I Want A Boy For My Birthday, een cover van jaren zestig meidengroep
de Cookies die The Smiths in hun begindagen speelde, met het idee om
zich te presenteren als een
all gay
band. Dat laatste blijkt een mythe, maar I Want A Boy For My
Birthday werd wel degelijk veel gespeeld in de begindagen en is ooit
op een demo gezet. Een eerbetoon aan de New York Dolls, die hadden ook
een liedje van een meidengroep gecoverd, maar na een paar optredens had
de groep voldoende eigen materiaal en verdween het liedje van de
setlist.
Alleen de bandnaam, die is me nog niet duidelijk geworden. Er gaan
verschillende verhalen over het ontstaan van de naam The Smiths. Het
zou een tegenhanger zijn voor de pretentieuze namen die begin jaren
tachtig 'in' waren, zoals Orchestral Manoeuvres In The Dark of A Flock
Of Seagulls. Veel meer alledaags dan The Smiths kon niet. Een andere
verklaring zou zijn dat Smith de meest voorkomende achternaam in
Ierland is en zowel Morrissey en gitarist Johnny Marr hadden Ierse
wortels. Een derde en vierde verklaring staan nu in de Mozipedia. De
naam zou een eerbetoon zijn aan Patti Smith, waar Morrissey fan van zou
zijn. Interessant, maar dan zou - gezien Morrisseys obsessie met Sandie
Shaw en Oscar Wilde - een naam als The Wildes of The Shaws een
logischer keus zijn geweest. Een andere suggestie komt voort uit
Morrissey's obsessie met de Moors Murders. Mogelijke handlangers van de
twee daders werden in de pers ook wel The Smiths genoemd. Het kan, maar
vermoedelijk zijn er nog veel meer verklaringen. En dus worden niet
álle geheimen
rond Morrissey ontrafeld.
Overigens zou je willen dat alle songteksten zo doorwrocht zouden
worden uitgeplozen. Toen ik deze encyclopedie kocht, schafte ik ook de
heruitgave van Joyride van Roxette (een jeugdzonde, ik was verliefd op
zangeres Marie) aan. Terwijl ik de tracklisting bekeek kon ik de
neiging om te checken of Perfect Day een knipoog is naar de Lou
Reed-song met dezelfde titel bijna niet onderdrukken en wilde ik weten
of het inderdaad waar is dat er van het album Joyride zes (!) singles
zijn getrokken. Maar wat betreft Roxette blijft het behelpen met de
wikipedia. Roxette-fans zijn niet zo fanatiek.
(22 november 2009)
Willem
Frederik Hermans - De Geur Van Een Pasgestoomde Deken
Bij het aanbreken van de Boekenweek
ben ik altijd weer verbaasd over
het opportunisme van de hele boekenwereld. Ineens heeft elke schrijver
iets met het thema van die Boekenweek. Een paar jaar geleden was ineens
iedereen gek op muziek (wat wel een hoop leuke boekjes opleverde, het
moet gezegd), dit jaar heeft íedereen iets met een huisdier.
Jaja. Dat
soort opportunisme is eigenlijk aan mij niet besteed, dus ik wil alleen
van boekjes van schrijvers weten waarvan ik allang weet dat het erkende
dierenfreaks waren of zijn (en dat zijn in de meeste gevallen poezen.
Midas Dekkers schreef het al ooit dat Harry Mulisch niet moet
verwachten ooit nog de Nobelprijs voor de Literatuur te krijgen. Want
een teckel, dat kan natuurlijk niet (al zou de teckel de meest katse
onder de honden zijn. De meest katse onder de honden; het moet niet
gekker worden)). Verder wist ik al dat Simon Vestdijk, F. Bordewijk
en Willem Frederik Hermans naast niet onaardige schrijvers ook grote
poezenliefhebbers waren (ik heb ze niet voor niets allemaal voor m'n
lijst gelezen; al bleken ze pas achteraf bij toeval allen
kattenfreak te zijn). En NRC columnist Frits Abrahams schrijft ook
geregeld een liefdesverklaring aan z'n favoriete huisdier, dus zijn
boekje zie ik ook met belangstelling tegemoet.
Naar dit boekje, een (vrij dunne)
bundeling van verhalen en
verhaaltjes (en kliekjes, want werkelijk álles wat zijdelings
met
poezen te maken heeft is erin opgenomen (de ondertitel is De Beste
Poezenstukken, maar dat had beter Alle Poezenstukken kunnen zijn), in
totaal telt het zo'n 112 bladzijden) was ik dan ook nieuwsgierig.
Want in de onvolprezen Poezenkrant (leest allen Het Grote Poezenkrant
Boek, dat is dat leuke boek met die lange staart dat je in de betere
boekwinkel kan vinden) was geregeld een brief of ansichtkaart uit
Parijs van W.F. Hermans te vinden, dus het mag als algemeen bekend
worden verondersteld dat de
schrijver een liefhebber was. En op foto's van gerenommeerde fotografen
als Philip Mechanicus en Ed van der Elsken wordt hij ook steevast
vergezeld door de viervoeters (dus dat de recensent van Vrij Nederland
zich in een bespreking hardop afvraagt of Hermans eigenlijk wel van
katten hield, vind ik wat vreemd). In het boekje staan dus ook alle
bijdragen aan De Poezenkrant, plus een paar verhalen over katten. Het
vreemde korte verhaal over de kat Kilo die alleen maar groter kan
groeien en een baby die na de geboorte alleen maar kleiner wordt (wat
volgens de biograaf Willem Otterspeer moet worden geïnterpreteerd
als metafoor voor het talent dat het menselijke in Hermans wegdrukt).
En
over de straatkatten in Rome, die er zo erbarmelijk bijlopen. Of een
poes die in Dublin een weg oversteekt en ineens dood neervalt. En bij
Hermans thuis, in Groningen of in Parijs is het ook een zoete inval aan
katten met namen als Bellapoes, Cals, Patser, Iesje of - die prachtige
kater op de kaft die zo onbarmhartig aan z'n einde komt - Sebastiaan.
Van Willem Frederik Hermans is
bekend dat ie onmogelijk zou zijn
geweest. Hij kon hele polemieken opzetten als iemand ergens een punt of
een komma verkeerd had gezet (en terecht) en in het boek staat ook een
uitgebreid verslag over het citaat waar het boek z'n titel aan
ontleent: De Geur Van Een Pasgestoomde Deken. Deze notitie wordt niet
correct door Rudy Kousbroek geparafraseerd; Hermans heeft het over 'de
huid van een gezonde kat heeft een gezonde parfum, niet dierlijker dan
de geur van een pasgestoomde deken,' Kousbroek maakt daar 'een kat
ruikt altijd lekker: naar pas-gestoomde dekens' van. Niet correct en
dus volgt er een heftige briefwisseling. Okee, Hermans was een lastpak.
Maar hij hield wel van katten (ook al vond ie ze vrij dom). Bovendien
is dit boekje een mooie manier om op een andere manier met het oeuvre
van Hermans in aanraking te komen.
(12 maart 2009)
Gert-Jaap
Hoekman - Over De Grens
Jaren geleden zag ik zZz op het Virus Festival,
hier in
Eindhoven. Twee jongens die samen een 'orgelrockduo' vormen. Het
verhaal gaat
dat één van de leden in de kelder van z’n ouderlijk huis
een oud orgel vond
waarop z'n vader jarenlang had gespeeld. Zo'n orgel dat eigenlijk
alleen
gebruikt wordt voor kerkelijke muziek, maar waar ook verrassend harde
rock mee
gemaakt kan worden. Sterker nog, de muziek die Daan en Björn uit
het orgel
kregen werd, mede ondersteund door een drumstel, 'typisch Italiaanse'
pornomuziek.
Aldus de twee leden van zZz. Ik moet er indertijd al over gelezen of
gehoord hebben,
want ik ging op Virus kijken en het optreden in de Rode Zaal van de
Technische
Universiteit was geweldig. Het was er bloedheet en de muziek was
ranzig,
zweterig, sexy. Gerard Ekdom zou zeggen: 'keiharde porno,' met dien
verschil
dat het dit keer ook echt klopte. Na afloop probeerde ik nog een cd'tje
te scoren, maar al snel bleek dat er nog niets uit was gebracht.
Een week later zag ik zZz niet op The Music In My Head, een klein,
inmiddels weer ter ziele zijnd festival. Maar na afloop liepen de twee
leden
rond de merchandising stand waarop hun enige geluidsdrager lag: een
stapel
7" single'tjes met daarop de nummers Ecstacy en Godspeed. Iedere
bezoeker werd vriendschappelijk op de schouder geklopt en kreeg
vervolgens de
vraag voor de kiezen: 'héb jij een pick-up? Ja? Mooi, dan wil je
vast wel onze
single kopen!' Ik liep er langs en ook ik was de pineut, al wilde ik
maar
wat graag die single hebben. Terwijl de bandleden de single signeerden,
vertelde ik dat ik ze weliswaar niet die avond had zien optreden, maar
een
week eerder, op Virus. De enthousiaste reactie: 'wow, dat was
één van onze vijf
beste optredens tot nu toe!'
zZz is één van de bands en artiesten die figureert in het
boek Over De Grens,
van journalist Gert-Jaap Hoekman. Het concept van het boek is even
eenvoudig
als nieuwsgierig makend: de journalist gaat een paar dagen mee op
tournee met
een Nederlandse band in het buitenland en schrijft daar een verslag
van. Die
verslagen werden gepubliceerd in de Nieuwe Revu, een blad dat ik
eigenlijk nooit
lees, waardoor de verhalen grotendeels langs me heen waren gegaan. Maar
als
er boeken over muziek verschijnen, ben ik er als de kippen bij en dit
is
helemaal een onderwerp dat me aanspreekt. Want hoe kloppend zijn die
verhalen
van Wouter Hamel (Woutel Hamel) die in Japan wordt achtervolgd door
hordes
Japanse meisjes of van Within Temptation dat voor volle stadions staat
te spelen?
In het verleden wisten louche managers bands of artiesten die maar
matig bekend
waren altijd wel te promoten met het inmiddels wat omineus klinkende
'never
heard of them? Could be, but very big in Japan.' Je weet tegenwoordig
nooit of dat ook nog daadwerkelijk klópt, dat 'big in Japan'
zijn, want voor je
het weet, is het waar. Van zZz wist ik inmiddels wel dat ze hot zijn in
het
buitenland; vlak na de optredens op Virus en The Music In My Head zag
ik het tourschema van de band in de Verenigde Staten: dat was in eerste
instantie al indrukwekkend lang (tientallen optredens), maar werd
gedurende de
tournee almaar langer en langer. Uit Over De Grens blijkt waarom: 'na
elk
optreden waren mensen zo enthousiast, dat er weer optredens bij geboekt
werden.'
Inmiddels heeft zZz ruim vierhonderd optredens in het buitenland achter
de rug
en het succes begint zich langzaam uit te betalen. Dat zit 'm niet
zozeer in de
platenverkoop, die is met twintigduizend exemplaren natuurlijk nog
steeds
abominabel, maar je kan ook geen miljoenenverkoop verwacht van een band
die
pornografische orgelrock maakt. Maar inmiddels is er wel muziek van zZz
die wordt gebruikt in
series als CSI Miami of een Japanse mayonaise-commercial (waar
vermoedelijk ook
meer geld zit dan in cd-verkoop). Toeren is voor bands en artiesten
vooral sappelen, optredens
regelen, je dagen niet kunnen douchen of fatsoenlijk kunnen slapen en
dan aan
het einde van de reis hopen financieel quitte te kunnen spelen – rijk
word je
er niet van. Het verhaal van Lucky Fonz III die voor twintig man
publiek staat
te spelen in de enige homokroeg van Texas is exemplarisch. Maar met de
VOC-mentaliteit van menig Nederlandse muzikant zit
het wel snor, steeds meer artiesten trekken erop uit, met goed gevolg.
In Over
De Grens staat bij elke in het boek figurerende artiest of groep een
leuk
lijstje met droog wat feiten. The Gathering heeft wereldwijd 650
duizend albums
verkocht, maar Within Temptation zelfs twee miljoen. De Brabantse
hardcore groep No
Turning Back heeft door het vele toeren inmiddels twaalf
platencontracten op
zes verschillende continenten en zevenhonderd optredens achter hun naam
staan.
En dan heb ik het nog niet over (DJ) Tiësto, waarvan het
management
zuinigjes meldt 'Tiësto has performed in almost every country in
the world.'
Ik heb me in het verleden verbaasd over muziekjournalisten die maar
niet begrepen dat Kane en Anouk niet in het buitenland doorbreken. Ik
snap
het heel goed en de reden is simpel: in het buitenland lopen er al
honderden
Kanes rond (en vermoedelijk hebben ze er ook een betere smaak dan de
gemiddelde
Nederlander). En Anouk is weliswaar dan redelijk uniek (hoewel ik dat
ook
wel mee vindt vallen), ze vertikt het om in Amerika weer onder aan de
ladder te
beginnen; een noodzakelijkheid, wil ze doorbreken in Amerika. Maar
bovenal gaat
het erom dat je óf iets unieks moet brengen óf je moet
steengoed zijn. Je komt al
uit Nederland, niet uit een muzikale grootmacht als de Verenigde Staten
of
Groot-Brittannië en dan moet je wel heel bijzondere kwaliteiten
hebben. Zoals de zanger van No
Turning Back in een interview onlangs zei: 'laten we eerlijk zijn,
hoeveel
interesse hebben wij hier voor Portugese of Italiaanse bands?' En dat
is ook de
reden dat groepen als Aux Raus, zZz en Within Temptation en artiesten
als Lucky
Fonz III en Wouter Hamel het over de grens zo goed doen. Ze bieden iets
unieks.
Als de Nederlandse muziekwereld dat ook zou erkennen, dan zouden ze
snel genoeg
inzien dat het onzinnig is om veel geld te steken in de promotie van
Kane in
het buitenland.
Over De Grens is erg leuk om te lezen voor wie es
wil weten hoe het er op die veelbesproken tournees in het buitenland
daadwerkelijk aan toegaat. Persoonlijk had ik wel wat meer anekdotes
willen horen niet weer het obligate verhaal over de doorbraak van
Within Temptation. Op zulke momenten denk ik als lezer (en
muziekjournalist) dat ik er een leuker boek van had kunnen maken als ik
met een band door Europa had gereisd. Maar ik was dan weer een vrij
belabberde assistent-roadie geweest.
(12 januari 2010)
Sven A.
Kirsten - Tiki Modern
Als kind vond ik het geweldig om
met m'n neus boven de atlas te hangen. Sterker nog, ik vind het nog
steeds fantastisch. Helemaal blij werd ik ervan als ik weer een nieuw
landje had ontdekt. Eerst in Europa (Liechtenstein, IJsland), later in
de rest van de wereld en dan vooral de Stille Oceaan. Eigenlijk waren
er voor mij twee maatstaven waardoor ik een land interessant vond:
klein en dan het liefst ook nog heel erg afgelegen. Een verhaal over
dat de
bewoners van Pitcairn rechtstreeks afstammen van de muiters op de
Bounty, vond ik ronduit fascinerend. Met de komst van het internet is
veel van
dat mysterieuze een stuk tastbaarder geworden, figuurlijk gezien. Zoek
even op de wiki en je ziet foto’s van eilandenstaatjes als Kiribati,
Tuvalu of Vanuatu. En de bewoners van Pitcairn houden
een eigen
website
bij (en hebben zelfs een eigen internet-extensie, pn). Maar even
doorzoeken en dan blijken van veel nóg meer afgelegen
(koraal)eilandjes helemaal geen foto’s te bestaan, of enkel een
satellietfoto.
Kunst uit die contreien is in Europa vrij zeldzaam. Het
British Museum heeft een heuse
moai
van Paaseiland (hij heet Hoa
Hakananai'a), maar daar houdt het wel mee op. Toen ik najaar 2008 dus
in Australië en Nieuw-Zeeland belandde, nam ik een kijkje in het
Australian Museum in Sydney en het Auckland Museum in Auckland. Beide
musea hadden een voortreffelijke collectie kunst uit de Pacific. The
Metropolitan Museum Of New York bleek, toen ik daar in juni 2009 was,
helemaal veel kunst van de eilandstaatjes in de Stille Oceaan te
bezitten. Allemaal vrij eenvoudig te verklaren, omdat alle drie de
landen dicht bij de Pacific liggen (Auckland is zelfs de grootste stad
in Polynesië). De mystiek werd daardoor alweer een heel stuk
minder.
In de negentiende eeuw was de Stille Oceaan nog vrijwel onontgonnen
terrein. Er waren dus die muiters van de Bounty en ontdekkingsreiziger
James Cook was treurig aan z'n einde gekomen toen ie op de
Hawaii-eilanden een taboe doorbrak, maar voor de rest waren de eilanden
vooral het terrein van schrijvers en kunstenaars. Herman Melville
(bekend van Moby Dick) had meteen een groot publiek met zijn uit 1846
stammende verhaal Typee: A Peep At Polynesian Life, waarin
cannibal banquets,
tattooed chiefs en
carved canoes dancing figureren.
Het kan niet anders of veel impressionistische schilders, op zoek naar
'de nobele wilde' werden meteen naar de Stille Oceaan getrokken. Eind
negentiende eeuw werden shows met deze 'nobele wilden' razend populair.
Onder het mom van 'National Geographic Eroticism' was het voor dames en
heren uit de hogere kringen ineens geaccepteerd naar mannen met
peniskoker of vrouwen met blote borsten te kijken. Een bijhorende
striptease werd eufemistisch 'erotisch dansen' genoemd. Later in de
twintigste eeuw volgden heuse 'tiki' themaparken, compleet met
cocktails met exotisch klinkende namen als
Samoan Typhoon,
Tahitian Punch,
Pineapple Pago Pago,
Devil's Mask,
Hawaiian Sunset en
Deep Sea Diver (en allen met vooral
heel veel rum).
En eind jaren veertig, begin jaren
vijftig was er ineens een heuse tiki muziekstroming. Althans, het
heette anders, exotica. Tegenwoordig is dat genre vergeten en alleen
bekend bij liefhebbers van de betere 'niks aan de
hand' muziek. Maar in de jaren vijftig was het enorm hip: muziek die
het midden hield tussen jazz en wereldmuziek, geïnspireerd op al
die
ontelbare eilandjes in de Pacific, of de Afrikaanse en Aziatische
binnenlanden en waarbij de nadruk lag op het gebruik van bongo's,
conga's en allerlei andere exotische percussie-instrumenten. Het ging
helemaal
nergens over, de muziek zou je nu af kunnen doen als kitscherig, maar
het vormde een belangrijk subgenre. Neem nou het hele gedoe rond
zangeres Yma Sumac. De zogenaamd Peruviaanse zangeres zou afstammen van
een zonnegod en had een merkwaardig groot stembereik. Boze tongen
beweerden echter dat het hier de Californische huisvrouw Amy Camus
betrof die zich een exotisch uiterlijk aan had laten meten en zo vals
als een kraai zong. Waar of niet waar, de door Les Baxter geproduceerde
en uit 1950 stammende LP Voice Of The Xtabay werd een regelrechte hit.
Het zou het enige album zijn waarmee Sumac (of Camus) grote successen
boekte, maar ze kon er nog tientallen jaren op teren, vermoedelijk tot
haar dood in 2008 aan toe. Baxter zelf brak twee jaar later door met de
LP Ritual Of The Savage, wat als het beginpunt van de exotica-rage
wordt gezien. De
liner notes
bij die LP sprak boekdelen:
'Do the
mysteries of native rituals
intrigue you, does the haunting beat of savage drums fascinate you? Are
you captivated by the forbidden ceremonies of primitive peoples?'
Voice Of The Xtabay en Ritual Of
The Savage mogen dan als sleutelplaten in het genre kunnen worden
gezien, dat eind jaren veertig de door Rodgers & Hammerstein
geschreven en gecomponeerde musical South Pacific in première
ging zal ongetwijfeld ook geholpen hebben. In die musical zat weliswaar
geen exotica muziek, maar dat die zich afspeelt in zo’n exotisch oord
sprak tot de verbeelding (nu nog blijkbaar, een re-run op Broadway in
2009 was uiterst succesvol). De exotica rage bleef niet beperkt tot
muziek alleen, het genre strekte zich veel verder uit. Hele interieurs
werden ingericht rond het muziekgenre, kunst uit die contreien werd
zeer gewild en als direct gevolg daarvan onbetaalbaar. En dus kwamen
fabrikanten met Tiki Modern, zodat iedereen zich een beetje in
de Pacific kon wanen. Elvis Presley, Hugh Hefner of Roy Orbison, ze
hadden allemaal hun villa ingericht volgens de laatste tiki-trends, met
al dan niet authentieke beelden en maskers.
Taschen, nooit te beroerd om een
beetje obscuur (maar toch net wel commercieel interessant) subgenre uit
de vergetelheid te onttrekken, stelde in 2007 een boek samen met veel
kneuterig, door de tiki-rage beïnvloed interieur. En er is veel
eigen fröbelwerk, zoals een cursus doe-het-zelf tikibeelden
hakken/kleien/boetseren. Tja, de ene gaat Bob Ross schilderen, een
ander gaat zelf moai's van hout maken. Opvallend vaak komen dan ook
LP-hoezen van mensen als Martin Denny of de eerdergenoemde Les Baxter
voorbij: exotisch opgemaakte en zwoel kijkende dames die zwoel door een
gordijn van bamboestengels kijken, met felle kleuren beschilderde
maskers of moai’s of afbeeldingen van dames bij een waterval, liefst
voorzien van een brug van bamboe.
Exotica als muziekstroming zou een
slordige veertig jaar later verantwoordelijk zijn voor de lounge hype
van rond de eeuwwisseling. De belangrijkste exotica LP’s uit de
vijftiger jaren werden dan ook opnieuw uitgebracht, tot grote
blijdschap van veel verzamelaars en connaisseurs.
Tiki als interieurstijl was een kort leven beschoren, eind jaren zestig
kwam de klad erin. Tegenwoordig wordt de hele tiki-rage afgedaan als
kitsch en dat is het eigenlijk ook wel een beetje. Maar zoals alle
kitsch voelt het best aan als een prettige
guilty pleasure. En wie een beetje
in een wereldstad (New York, Londen, Sydney) rondspeurt, vindt vanzelf
wel één of meerdere tiki-bars. En misschien schenken ze
daar dan zo'n lekkere cocktail, met heel veel rum.
(
4 en 5 oktober 2009)
Steve
Knopper - Appetite For
Self-Destruction
Leuk! Een boek over moderne geschiedenis. Een tijdperk dat ik bewust
mee heb gemaakt, sterker nog, ik was één van die
vermaledijde etterbakjes die eind jaren negentig op Napster zat en die
platenindustrie een hoop kopzorgen bezorgde. Graag gedaan, zeg ik
achteraf. Het waren wel bizarre tijden. Internet werd steeds breder
beschikbaar (zoals elke rechtgeaarde nerd nu beweert al in 1992
internet te hebben, was het toch écht pas vanaf 1997 redelijk
algemeen aan het worden; er moet nog een hilarisch item zijn dat ooit
werd vertoond in actualiteitenprogramma Twee Vandaag waar de vraag werd
gesteld of dat internet nou 'een blijvertje' was) en ik zag unieke
kansen: bakken vol muziek, gratis te downloaden. Het was een geweldige
manier om allerlei nieuwe muziek te leren kennen en ook al kocht ik ook
gewoon cd's, was dit gewoon makkelijker. Napster werkte bovendien erg
prettig; je zocht wat op titels en artiesten en kreeg een lijst van
platen binnen met vooraan een gekleurd bolletje: groen stond voor een
snelle verbinding, geel voor wat minder snel en rood was ronduit traag
(of onbekend). Als je geluk had, had je het liedje binnen korte tijd
binnen, als je pech had zat je een hele zondag te wachten (wat me ooit
overkwam bij een liedje van Mary Black) en als het helemaal misging,
ging de persoon waarbij je het liedje downloadde offline en had je
helemaal niks.
Ja, dat waren nog eens tijden. Uiteraard schreeuwde de muziekindustrie
moord en brand. In het uiterst vermakelijke boek Appetite For
Self-Destruction wordt er gretig aan gerefereerd. En er wordt aan de
lopende band op gewezen dat al die grote platenbonzen technologische
ontwikkelingen tegen hebben proberen te houden of er op z'n minst geen
enkele interesse in toonden. Met alle gevolgen van dien, toen Napster
in enkele maanden tijd groot groeide, zaten alle hoge heren met de
handen in het haar. Wat moesten ze in godsnaam met dit probleem? Of,
zoals een platenbaas in een interview aan een muziekjournalist in een
adequate vergelijking vertelde, 'het is een grote misvatting te denken
dat we in de muziekindustrie ook maar iets van techonologie wisten. Het
is alsof je ineens wordt gevraagd een nier te verwijderen bij je zieke
hond. Wat zou jij dan doen?' De journalist in kwestie reageerde droog:
'ik zou een dierenarts hebben gebeld.' Waarop de platenmoloch
reageerde: 'we wisten eigenlijk ook niet zo goed wie we moesten
bellen.' Ontluisterend, zeer zeker. Maar deze betreffende CEO vertelt
echter ook niet het hele verhaal, want er waren zat
platenmaatschappijen die wél op de hoogte waren van de
ontwikkelingen, maar die liever zo veel mogelijk tegenwerkten. Als
Gerry Kearby rond 1997 bezig is een soort voorloper van iTunes op te
zetten, raakt hij in contact met Sony. Maar de hoge heren bij die
platenmaatschappij hebben maar één doel: ervoor zorgen
dat Kearby niet slaagt.
De status quo handhaven, dat is wat de directeuren en managers van de
grote platenmaatschappijen het liefste hebben. Geen wonder, het systeem
werkte perfect. Er werden jaarlijks honderden miljoenen cd's verkocht,
iedereen in de platenindustrie werd er stinkend rijk van, waarom dan
moeilijk gaan doen? Het zijn de anekdotes rond de decadentie van de
industrie die enerzijds pervers, maar aan de andere kant erg
vermakelijk zijn. Artiesten die platendeals krijgen van tientallen
miljoenen zijn begin jaren negentig volstrekt normaal. Barbra Streisand
tekent in 1992 een contract bij Sony van veertig miljoen dollar.
Madonna vangt zestig miljoen. Michael Jackson 'slechts' dertig miljoen,
maar hij verdient ook een bepaald percentage van de opbrengst van elke
verkochte cd. Zelfs ZZ Top - toch tien jaar na hun hoogtijdagen van
Gimme All Your Lovin' en Legs - verdient begin jaren negentig zo'n
slordige veertig miljoen dollar.
De rekensommetjes achter die contracten zijn overigens al even
fascinerend. Neem alleen al het geld dat wordt gestoken in een
'nieuwkomer' als Wilson Phillips (in Nederland vooral bekend van MOR
radiohitje Hold On): een half miljoen dollar voor het huren van
topproducer Glen Ballard, vijftigduizend dollar voor kloppend cd
artwork, anderhalf miljoen dollar voor de productie van vijf
videoclips, zes ton voor 'tour support' (wat dat ook moge zijn),
één miljoen dollar aan radiopromotie en nog eens twee
miljoen voor reclame in winkels en 'product placement.' In totaal werd
er zo'n 5,65 miljoen dollar in Wilson Phillips geïnvesteerd. De
groep kwam overigens nog goed weg; van het debuut zijn tot op de dag
van vandaag zo'n tien miljoen exemplaren verkocht. Als dat níet
was gebeurd, waren deze kosten geheel voor de rekening van het
Californische vrouwentrio gekomen (een lot dat overigens veel andere
bands en artiesten overigens wél is overkomen. Alleen het idee
al om de rest van je leven een miljoenenschuld terug te betalen, lijkt
me allesbehalve aanlokkelijk).
De status quo handhaven deed de platenindustrie ook door het fenomeen
van de DAT-tape waar mogelijk te bestrijden. Het vormde een bedreiging
voor die andere, zo fijne, geluidsdrager de cd en diende geen voet aan
de grond te krijgen. Nouja, aanvankelijk was het idee om miljoenen
exemplaren van cd's én miljoenen exemplaren van DAT's te
verkopen wel aantrekkelijk, maar het idee dat je met een DAT (net als
een cassetterecorder) dingen op kunt nemen, vonden de grote jongens dan
weer niet zo prettig. Met als gevolg dat er een kruistocht tegen dit
technologische nieuwigheidje werd gevoerd met als inzet een wettelijk
verbod op thuiskopiëren. Tegen de tijd dat het Amerikaanse Congres
zich over het vraagstuk buigt, hebben zich talloze belangengroepen
gemeld. Topmannen van Apple en IBM willen zich best achter deze wet
scharen, op één voorwaarde: de cd-rom moet buiten schot
blijven en klanten mogen niet worden gedwongen een kopieervergoeding af
te dragen (zoals wel bij de DAT werd verlangd). De platenindustrie gaat
zonder problemen akkoord. Op dat moment is internet alleen bekend bij
de échte kenners en bestaat de mp3 nog maar pas. Kortom,
why bother? Needless to say, hier
heeft de platenindustrie het dus verloren. Het was nu wettelijk
vastgelegd: mp3's kopiëren mág.
Niet alles is voor Europeanen even begrijpelijk; het fenomeen van de
'longbox', een belachelijk grote box dat enkel één cd'tje
bevatte maar waarvoor wel een half bos voor gekapt diende te worden om
te fabriceren, is grotendeels aan Europa voorbij gegaan. En waar in de
Verenigde Staten het er bij tienersterretjes (en overigens ook bij
rockbands) vooral om ging om albums te verkopen (en dus nog nauwelijks
singles uit te brengen) en enkel albums te maken met een paar goede
singles en voor de rest 'vullertjes,' was dat in Europa toch net even
wat anders. In de Europese (en meer specifiek de Britse)
muziekindustrie was de regel nog altijd dat bands singles uitbrachten
en dan nog het liefst met goede b-kantjes. In de Verenigde Staten
konden groepen als de Backstreet Boys en NSync of zangeresjes als
Britney Spears nog wel wegkomen met een catchy hitsingle en een album
met vijftien dezelfde liedjes, tegelijkertijd moesten Britse groepen
als Take That of de Spice Girls dat niet proberen; zij maakten albums
met zo'n tien à twaalf song waarvan veel singles werden
getrokken, mét unieke b-kantjes. Marketingtechnisch net zo slim;
zo verkocht je én veel albums én veel singles. Het
verwijt dat door het 'vernietigen van de single' consumenten werden
gedwongen albums te kopen, is dus maar deels terecht, alhoewel het
ongetwijfeld klopt als het op de Amerikaanse muziekindustrie aankomt.
Het einde van het liedje is dat de platenindustrie over de kop dreigt
te gaan. En ten einde raad zijn de gebruikers van Napster als eerste
aan de beurt. Metallica dreigt met rechtzaken en Napster gaat onder
zware druk overstag; iedereen die een mp3 van Metallica heeft, wordt
van Napster verbannen (gelukkig hou ik niet van metal). Niet slim; de
fans klagen wederom steen en been. Wat een arrogantie. Het is dubbel
dom: ten eerste is het alsof een bakker z'n eigen klanten aanklaagt en
je krijgt als band het imago van geldwolven. Wat dat betreft hadden de
punkers van The Offspring het stukken handiger bekeken door zichzelf
als grote Napster-fans op te werpen. Tot overmaat van ramp werden ook
nog allerlei muziekliefhebbers zonder pardon aangeklaagd, de
imagoschade werd alleen maar groter en groter, tot ook de
muziekindustrie eindelijk begreep dat dit vechten tegen de bierkaai was.
Napster bestaat inmiddels natuurlijk niet meer; nu zitten we in het
tijdperk van de torentsites en mininova. Steve Jobs kwam met iTunes met
een legaal alternatief en maakte z'n iPod (en Apple) er hip en sexy
mee. Downloaden doe ik niet meer. Niet omdat ik er principieel op tegen
ben of bang ben om aangeklaagd te worden, maar simpelweg omdat ik niet
wil dat m'n mooie laptopje dichtslibt met mp3's. De platenindustrie
verdient dus nog steeds goed aan me, getuige de slordige duizend cd's
en singles in de platenkast. En oja, het is wel een merkwaardig en
grappig anachronisme dat ik een boek heb gelezen over moderne
technologie, zeker gezien de komst van de iPad en de groeiende
populariteit van het eBook. Maar naar verluidt hebben uitgevers geleerd
van de fouten in de muziekindustrie en volgen ze die ontwikkelingen dit
keer op de voet.
(13 februari 2010)
Doris
Lessing - On Cats
Ik schreef hier al vaker over de liefde van schrijvers voor
katten: Willem Frederik Hermans, Simon Vestdijk, Gerard Reve, allemaal
hadden ze een voorliefde voor katten. Iets dat ik natuurlijk volkomen
begrijp. Frits Abrahams (toch ook een soort schrijver (en kattenfreak),
als columnist zijnde) schreef in een column (gebundeld in het ook al zo
leuke Katten & Ander Gespuis) over de kattenverhalen van
Nobelprijswinnaar Doris Lessing. Hij refereerde aan het boekje
Particularly Cats, uit 1967. Ik was in de veronderstelling dat het niet
meer leverbaar zou zijn, laat staan vertaald in het Nederlands, maar
toen ik een paar dagen in Londen was, deed ik toch een poging. Ik
onderwierp Foyles (toch de grootste boekhandel van Londen) aan een
grondige inspectie maar vond het boekje, in een beduimelde
pocketuitgave, uiteindelijk in een filiaal van boekenmoloch Waterstones
in Canterbury. En het bleek niet Particularly Cats te heten, maar On
Cats; een bundeling van het boekje Particularly Cats en de korte
verhalen Rufus The Survivor en The Old Age of El Magnifico.
Ik lees niet graag in het Engels, ben bang dan bepaalde nuances te
missen die je in een boek in de Nederlandse taal wel op zou merken (als
die nuances niet juist in de vertaling waren verdwenen),
maar dit wilde ik toch proberen, juist omdat Abrahams er zo lovend over
was. Echter, een Nobelprijswinnaar, dat is voor mij (als niet de meest
ervaren lezer) toch synoniem met 'moeilijk' en 'ingewikkeld.' Dat viel
dus reuze mee. Lessing schrijft juist heel toegankelijk (een bevriende
kattenliefhebster die het boekje van me leende, reageerde
verontwaardigd op mijn vooroordeel 'ja duh! Nogal wiedes dat ze goed
leesbaar is!'). Sommige hoofdstukken zijn huiveringwekkend, zoals het
eerste, waarin de katten op de boerderij in het vroegere Rhodesië
worden beschreven. Het is er een bende, omdat Lessing's moeder voor de
katten dient te zorgen (dat wil zeggen: de overtollige kittens
verdrinken, de zieke exemplaren afschieten), maar zij er een jaar niet
is. In de tussentijd fokken die katten er op los, is er sprake van
allerlei ziektes, misvormde exemplaren en half verwilderde katten.
Uiteindelijk schiet vader alle katten één voor
één af. Nouja, álle katten, op de lievelingskat
van
moeders na. Als zij terugkomt, spreekt het afgemeten zinnetje van de
man boekdelen: 'dat mag nooit meer gebeuren.' (Door over de katten op
de boerderij te praten, schrijft Lessing indirect ook over de
verhouding tussen mannen en vrouwen, een terugkerend thema in het
oeuvre van de auteur).
Ik denk dat er best fases in mijn leven zouden zijn geweest dat ik het
boek na het lezen van dat eerste hoofdstuk had weggelegd. Te hard, te
zielig, zo ga je niet met dieren om. Maar ik realiseerde me dat dit een
ander land, een andere tijd, een andere cultuur was. En ergens was het
afschieten van die dieren volstrekt logisch. De stelling van Abrahams
dat Lessing niet sentimenteel over katten schrijft, deel ik echter niet
helemaal. Dit eerste hoofdstuk is inderdaad afstandelijk, maar later in
het boek, als ze schrijft over Grey Cat en Black Cat, twee stadskatten
met wie ze een appartement in Londen deelt, doet ze dit toch bij vlagen
heel teder. Over Grey Cat, een prachtige kat die dat ook
wéét dat ze dat is en er een dagtaak van maakt om met
haar schoonheid te pronken. En over Black Cat, een lief beestje dat de
kattenziekte krijgt en op sterven na dood is. Lessing is ervan
overtuigd dat het beestje dood wil, maar dat laat ze niet toe en met
weken bijvoederen, consults bij de dierenarts (althans, wat daar voor
door moet gaan, ook hier een leermoment: dierenartsen zijn een luxe die
we ons in de hedendaagse westerse wereld kunnen permitteren) en een
hele hoop aandacht krijgt ze Black Cat er weer bovenop. Black Cat
krijgt vier nestjes, telkens met teveel kittens. Hier schrijft Lessing
bijna stoïcijns dat van de zes kittens er vier verdronken moeten
worden. Vier kittens die ze lukraak uitkiezen.
Het leeuwendeel van On Cats bestaat uit het boekje Particularly Cats en
dat handelt vooral over de kat uit haar jeugdjaren, een prachtige pers
die in haar armen sterft, en over Grey Cat en Black Cat. Tussendoor
komen echter mooie anekdotes voorbij. Een van de aangrijpendste gaat
over een kat die verwilderd is en in een mijnschacht gejongd heeft. Ze
heeft bij het baren gedacht dat het een veilige plek zou zijn, ver van
de boze buitenwereld. Maar door aanhoudende stormen en regens blijkt
die ideale, veilige plek ineens een levensgevaarlijke val: de schacht
waar ze in huist
dreigt onder te lopen. De moederkat gaat ten einde raad naar mensen toe
die haar moeten helpen en doorstaat de honden bij het erf die haar
willen verjagen. Maar die mensen zitten er niet op te wachten om midden
in de nacht een onbetrouwbaar stelsel van gangen en schachten te
betreden en wachten tot de volgende morgen. Het stuk waarin Lessing
schrijft over wat die kat die nacht moet hebben gevoeld, de onmacht
terwijl de schacht steeds verder onder water loopt terwijl ze haar
nestje probeert te redden, is hartverscheurend.
Het voordeel van het 'omnibusje' is dat de latere verhalen over Rufus
The Survivor, een
ragbag (we
zouden het in 't Nederlands over een 'rauwdauw' hebben) die heel jong
is als hij bij Huize Lessing belandt, maar al een heel leven achter
zich heeft, en El Magnifico hieraan zijn toegevoegd. Die spelen in de
jaren tachtig en rond het jaar 2000. Ze zijn wederom bij vlagen heel
ontroerend. En grappig; zo spint Rufus zo hard en is ie z'n gastheer zo
dankbaar dat
bezoekers geen fatsoenlijk gesprek kunnen voeren. En de arme El
Magnifico is jarenlang de schrik van de buurt geweest, maar verliest in
de laatste jaren van z'n leven het natuurlijke overwicht. Hij wordt
niet meer serieus genomen door de katten in de buurt; ze lachen 'm uit,
omdat ie één poot mist.
Onwillekeurig dacht ik bij elk hoofdstuk dat de katten over wie dit
gaat inmiddels allang dood moeten zijn. Grey Cat en Black Cat zeker, en
alle
hoofdrolspelers uit Rufus The Survivor en El Magnifico ook. Doris
Lessing wordt - bij leven en welzijn - in oktober 90 jaar oud, maar het
is een troost dat haar katten dankzij deze mooie verhalen doorleven.
Overigens bleek pas later dat er wel degelijk een Nederlandse vertaling
van Particularly Cats is, met als titel Katten In 't Bijzonder. Maar
die heeft niet de verhalen over Rufus en El Magnifico als extraatje.
Dat is een bonus die je krijgt als je het verhaal in de originele taal
leest.
(4 augustus 2009)
Elizabeth
Lunday - Secret Lives
Of Great Artists
Jaren geleden, toen ik nog een vriendin had (oei, dat is met
recht lang geleden), vierde ik een
keertje Sinterklaas met haar familie. Haar vader was - zo had ik me
laten vertellen - nogal rechts, wat mij op het idee bracht om Het
Communistisch Manifest van Karl Marx en Friedrich Engels als cadeautje
te vragen. Het was meer als grap bedoeld maar ik kreeg het ook
echt. Ach, als je zo'n filosofisch meesterwerk in je bezit hebt, kan je
daar ook maar beter mee pronken. Ik stelde me voor dat ik dan in de
trein naar Tilburg zat en
demonstratief het boek zat te lezen, tot grote ontsteltenis of zelfs
walging van medepassagiers. Ik heb het misschien één
keertje gedaan en er brak geen oproer uit in de coupé. Weer een
teleurstelling rijker. Toen ik eerder dit jaar het boek Secret Lives Of
Great Artists in de trein naar Utrecht en Hilversum ging zitten lezen,
werd ik daarentegen wel
vaak vreemd aangekeken. Tot op de dag van vandaag ben ik wel verbaasd
over het 'waarom' van die blikken. De kaft is grappig getekend, een
beetje Robert Crumb achtig, maar het zijn niet anders dan tekeningen
van Vincent van Gogh, Pablo Picasso en - op de achterkant - Salvador
Dalí (het kan ook zijn dat mijn iPod te hard stond, maar ik
koester de gedachte dat de vreemde blikken door dit boek kwamen).
Ik was het boekje vorig jaar tegengekomen in de Art Gallery Of New
South Wales in Sydney en ik vond het leuk. Kocht het, het zou
opgestuurd worden naar Nederland, maar is hier nooit gearriveerd (er
zullen meer mensen zijn die het boekje interessant vinden). Tegen de
tijd dat ik me realiseerde dat het pakketje wel nooit meer zou komen,
bestelde ik een exemplaar via amazon.com. Want ja, het is een leuk
boekje. Goed, dat komt ook vooral door mijn obsessie met Bekende Mensen
En Hun Eigenaardigheden. Het begint er al mee dat ik wil weten hoe oud
iemand is geworden (en dus zat ik al van kinds af aan op
straatnaambordje naar die jaartallen te kijken). Als dit heel oud is
(Joost van den Vondel, Constantijn Huygens, Michelangelo), is dat
vooral bijzonder en vraag ik me af of ze gezond oud zijn geworden en
een gelukkig leven hebben gehad, als ze heel jong zijn gestorven
(Jeanne d'Arc, Giovanni Battista Pergolesi, Franz Schubert) wil ik
vooral weten of de dood op een beetje 'originele' wijze is gebeurd.
Op de wikipedia zijn zat biografieën te vinden van kunstenaars,
schrijvers en andere beroemdheden, maar ik ben vooral nieuwsgierig naar
anekdotes. Secret Lives Of Great Artists staat er vol mee. Marcel
Duchamp had een vrouwelijk alter ego Rrose Sélavy en was
obsessief met schaken bezig. M.C. Escher ontving ooit een brief van
Mick Jagger (met het verzoek om een LP hoes voor de Rolling Stones te
ontwerpen), was verbolgen over de wat al te joviale aanhef
'Dear Maurts' en stuurde een
kort briefje terug
'don't call me
Maurits' (je kan alleen maar fantaseren wat het voor de status
van zowel Escher als de Stones had betekend als de tekenaar het verzoek
wél had ingewilligd). Dante Gabriel Rossetti
begroef z'n gedichten mee in het graf van z'n overleden vrouw, maar
toen hij zich een paar jaar later realiseerde dat hij ze ook wel uit
kon geven,
groef hij haar lijk op om de gedichten terug te krijgen. Jacques-Louis
David was een revolutionair in de tijd van de Franse revolutie en liep
tijdens 'la Terreur' de kans om onthoofd te worden (wat in die tijd aan
de lopende band gebeurde met mensen die misschien niet helemaal
overtuigd vóór de revolutie waren), maar hij stierf een
natuurlijke dood op de respectabele leeftijd van 77.
Heeft het nut dit allemaal te weten? Nee, waarschijnlijk niet. En
misschien vind ik het juist daarom wel zo leuk. Maar wat wel
interessant is, is om te lezen welke status kunstenaars in de
maatschappij hadden. Dat David een prominent figuur in de Franse
revolutie was, is uitzonderlijk; de meeste schilders leden een vrij
onopvallend leven en werden niet rijk van hun schilderkunst. Pas in de
twintigste eeuw veranderde de status van kunstenaars en wisten sommige
kunstenaars goed rijk te worden van hun kunst. Dat is ook het punt dat
schilders en beeldhouwers veel minder afhankelijk worden van
opdrachtgevers en meer een eigen, tegendraadse stijl gaan ontwikkelen.
Het enige jammere is dat
de nadruk bij dit boek ligt op de 19de en 20ste eeuw. En dus
worden heel wat Grote Meesters uit eerdere tijden overgeslagen: geen
Hals, geen Velázquez, geen Gainsborough. Ook de belangrijkste
schilder van de Romantiek, Turner, blijft achterwege (en daar zijn toch
zat goede anekdotes over te vinden).
Over hoge leeftijd gesproken, Georgie O'Keeffe is 98 jaar oud geworden.
Ook interessant. Grandma Moses zelfs 101, maar die staat niet in dit
boek.
Er is ook een Secret Lives Of Great Composers en die is stiekem nog een
stukje leuker. Het is exact hetzelfde format, maar om de een of andere
reden zijn die componisten nog net een beetje vreemder. Zo staat in dit
boek een mooi (en erg bekend) citaat van Woody Allen:
'whenever I hear Wagner I get the urge to
conquer Poland' (er zijn er meer, zoals die componist die naar
een opera van Wagner ging en hierover vertelde: 'Wagner is een
componist waarbij je tijdens een voorstelling na een uur op je horloge
kijkt om te merken dat ie pas twintig minuten bezig is.' Ach,
Wagner is ook het type componist waarin je al snel grossiert in goede
anekdotes. Maar er zijn er meer. John Cage blijkt een obsessie met
paddestoelen te hebben gehad. Hij wist er zoveel vanaf dat ie met z'n
kennis een Italiaanse televisiequiz wist te winnen. En Arnold
Schoenberg had een grote, obsessieve angst voor het getal dertien. Maar
persoonlijk had ik graag ook wat meer geweten over de enige
honderdplusser onder de componisten: Elliott Carter.
(29 oktober 2009)
John
O'Donnell, Toby Creswell & Craig
Mathieson – The 100 Best Australian Albums
Kijk, daar kunnen ze in Nederland nog eens een
voorbeeld aan
nemen: een prachtig koffietafelboek met de honderd beste albums van
Australische makelij, uitgebreid beschreven, met veel fotowerk,
toelichtingen
en een paginagrote afbeelding van de hoes van de betreffende lp of cd.
En voor
de echte liefhebber is er ook nog een vijf cd's tellende box waarop van
elke
behandelde lp/cd een track is geplaatst (nouja, niet allemaal, want
AC/DC zat
weer es moeilijk te doen, maar het overgrote deel van de beschreven
artiesten
is op de box terug te vinden. Ik heb die box (nog) niet maar toen ik
twee jaar geleden in Sydney was, heb ik wel de dubbel-cd Underneath The
Southern Cross gekocht, met tracks van heel veel bands en artiesten die
in dit boek worden genoemd). Overigens zou het in Nederland al schier
onmogelijk zijn om zo'n boek samen te stellen, simpelweg omdat er nou
niet
zoveel legendarische platen uit ons kikkerlandje afkomstig zijn. Wat
brainstormend kom ik ook niet verder dan Voor de Overlevenden van
Boudewijn de
Groot, Moontan van de Golden Earring, Palomine van Bettie Serveert en
Mental Floss For The Globe van
Urban
Dance Squad. Ach, met wat fantasie kan je dan best nog tot een leuke
Top 100
komen (stop er ook es iets verrassends bij als In Another Life van Anne
Soldaat
of Watts In A Tank van Diesel), maar het probleem blijft in Nederland
dat er nu
eenmaal geen markt is voor goede boeken over popmuziek (tenzij je Leo
Blokhuis
heet).
Maar goed, aan de andere kant van de wereld zijn
John
O'Donnell, Toby Creswell en Craig Mathieson de uitdaging aan gegaan en
hebben
ze er een heus boek over geschreven: The 100 Best Australian Albums.
Het leuke
aan
Australische muziek is dat het over het algemeen net wat meer rockt dan
Britse popmuziek, maar weer niet zo enorm deprimerend,
zeurderig en melodiearm klinkt als Amerikaanse rockbands. Vandaar dus
dat ik
meteen blij
werd toen dit boek uitkwam. En het leuke is: het zijn geen snobs. Ook
Men At
Work, Kylie Minogue en Empire Of The Sun krijgen een mooi plekje in
deze Top
100. Gaaf, hoewel er natuurlijk altijd wel muziekliefhebbers zijn die
verbaasd
zullen zijn dat Men At Work serieus wordt genomen (ze staan trouwens
toch 'pas'
op plaats 99), dankzij hun liedje Down Under kent heel de wereld het
land (en
hun eigenaardigheden, ik noem vegemite)
des te beter. En aangezien ik Business As Usual van Men At Work heb,
kan ik
bevestigen dat het echt niet zo'n slecht album is als vaak wordt
gedacht. Andere
opmerkelijkheden: van groepen als The Bee Gees, The Easybeats en The
Seekers
(ach, wat een gewéldige hoes) is een Greatest Hits toegevoegd.
Argument: het
zijn groepen die geen bijzonder uitmuntende albums hebben gemaakt. Bij
de Bee
Gees vind ik dat vreemd, de groep heeft toch klassiekers als
Trafalgar
en Odessa gemaakt.
Nog vreemder is de keuze van bands die bij mijn
weten toch
echt Nieuw-Zeelands zijn. Gezien de haat/liefde verhouding tussen
Australië en
Nieuw-Zeeland (Aussies vinden Kiwi's altijd heel lief en aandoenlijk,
Kiwi's
vinden Aussies maar een stelletje gestoorde gladiolen – het is een
beetje zoals
Nederland en Duitsland, maar dan zonder oorlogsverleden) is dat pikant,
ook al betreft het enkel twee écht discutabele gevallen,
aangezien je voor
de keuze voor Crowded House nog wel wat begrip op kan brengen (de groep
is toch
half Australisch). Voorloper Split Enz is echter toch écht een
kiwi groep en
hetzelfde geldt voor Dragon. Volgens de samenstellers zijn ze aan de
Top 100
toegevoegd omdat beide bands pas echt groot doorbraken toen ze zich in
Australië hadden gevestigd. Tja, zo ken ik er nog wel een paar. En
trouwens,
waarom voeg je dan de Bee Gees toe, die al in 1967, vlak na hun eerste
hitje
Spicks and Specks, vanuit Brisbane naar Engeland zijn vertrokken?
(Overigens
ben ik wel blij met de toevoeging van Dragon omdat ik anders nooit had
gelezen
over deze ultieme rock 'n roll band: twee bandleden overleden aan
overdoses
drugs, bij een optreden vierduizend bikers voor flikkers uitmaken, een
zanger
die heroïne in een glas champagne van de drummer stopt, etc.)
Ik heb lang niet alle cd's uit deze Top 100. Naast
Business
As Usual heb ik Diesel and Dust van Midnight Oil, het titelloze debuut
van
Savage Garden en Empire Of The Sun's We Are The People. Van The Vines
en The
Triffids worden albums genoemd en heb ik wel goede verzamelaars. Maar
het
merendeel is toch wel algemeen bekend, ook op het noordelijk halfrond:
AC/DC,
Nick Cave & The Bad Seeds, Icehouse, The Birthday Party, Kylie
Minogue,
Silverchair, The Hoodoo Gurus. En een groep als Hunters &
Collectors is mij
vrij onbekend, ware het niet dat Luka Bloom het lied Throw Your Arms
Around Me
voor zijn album Keeper Of The Flame coverde. En er zijn die bands
die jammer
genoeg nooit verder zijn gekomen dan de status van one hit
wonder: The Church met hun Under The Milky Way (opnieuw
onsterfelijk geworden doordat het in 2001 werd gebruikt in de film
Donnie
Darko), Get Free! van The Vines (een groep die begin deze eeuw nog heel
opportunistisch werd gelanceerd als 'de nieuwe Nirvana', al bleek het
wel
jammer dat de frontman zich als een onmogelijke kleuter gedroeg) en
John
'You're The Voice' Farnham, wiens Whispering Jack tot op de dag van
vandaag in
Australië geldt als Best Verkochte Album Aller Tijden: 24 keer
platinum en daarmee
succesvoller dan Thriller van Michael Jackson, Dire Straits' Brothers
In Arms en
Meat Loafs Bat Out Of Hell.
Ik denk dat over de Top 3 weinig te
discussiëren valt.
Woodface van Crowded House staat op nr. 3 en dat lijkt me geheel
terecht; het
beste album van sowieso één van de beste bands aller
tijden, met geweldige tracks als Fall At Your Feet, Four Seasons In One
Day, Weather With You, It's Only Natural en There Goes God. Een album
waarmee ze overigens zichzelf de das omdeden door in de Verenigde
Staten het
van ironie bol staande Chocolate Cake als single uit te brengen: het
werd niet
begrepen. Op nr. 2 AC/DC's Back In Black, wat toch wel algemeen gezien
mag
worden als het beste album van de groep, opgenomen na de dood van
zanger Bon
Scott, februari 1980. En het album dat klassiekers heeft voortgebracht
als de
titelsong, Hells Bells en You Shook Me All Night Long. Er zijn
wereldwijd 49
miljoen exemplaren van verkocht, maar vreemd genoeg is dat vooral
buiten
Australië geweest. Bovenaan de lijst staat Diesel and Dust van
Midnight Oil en ook
dat mag geen verrassing heten. De groep rond zanger (en tegenwoordig
minister)
Peter Garrett was op het moment dat het album in 1987 uitkwam al ruim
een
decennium bezig om rockmuziek te maken met een geëngageerde
boodschap.
Voorloper 10 To 1 was al een stap naar een groot publiek, maar met
Diesel and
Dust wist de groep wereldwijd door te breken. Grootste hit Beds Are
Burning
haalde ook in Nederland de bovenste regionen van de hitlijsten en eens
te meer
werd aangetoond dat geëngageerde rockmuziek ook heel leuk kan
zijn. Of, zoals de schrijvers al stellen, eindelijk werd
Australië wereldwijd bekend om andere zaken dan kangoeroes en vegemite. En ook al
deden andere tracks als The Dead Heart en Put Down That Weapon navenant
niets op het noordelijk halfrond en was
opvolger Blue Sky Mining veel minder succesvol, Garrett en consorten
hadden
allang hun punt gemaakt.
Het boek lezen, doet nieuwsgierig maken. Ik heb
geen albums van AC/DC, kan overigens its als Whole Lotta Rosie of
Thunderstruck goed hebben, maar ik zou zo naar de platenzaak rennen om
Back In Black (of Highway To Hell, het andere album van AC/DC dat
genoemd wordt) aan te schaffen. En ook de verhalen bij The Church's
Starfish, The Triffids' Born Sandy Devotional en 16 Lovers Lane van het
betreurde The Go Betweens werken behoorlijk enthousiasmerend. En de
vermelding van Since I Left You, het briljante, uit duizende samples
bestaande debuut van The Avalanches is geheel terecht (maar waar blijft
die opvolger?). Wat wel jammer is, is dat zo'n boek vandaag de dag
al snel
gedateerd kan raken. Want het nieuwste album stamt uit 2010 (het mij
volslagen
onbekende Eddy Current Suppression Ring met Rush To Relax) en er komen
vandaag
de dag nog altijd geweldige albums uit Australië. Zo had wat mij
betreft ook
best Angus & Julia Stone's Down The Way vermeld mogen worden of –
en die
zal een
eventuele volgende editie van het boek met gemak halen – Innerspeaker
van Tame
Impala. Maar de schrijvers zijn al dat soort kritiek al voor dankzij
een kleine
waarschuwing op de kaft van het boek: 'Warning:
This book contains potentially divisive, controversial opinions.'
(15 januari 2011)
Wilfred Owen
- Poems Selected By Jon Stallworthy
Het was een vraag bij Eggheads afgelopen week: 'welke Romeinse
schrijver schreef
'dulce et decorum
est pro patria mori', een zin die
de dichter Wilfred Owen inspireerde tot het schrijven van het gedicht
met dezelfde titel?' De keuzemogelijkheden: Horatius, Cicero en
Vergilius. Ik wist het antwoord, dat is Horatius. Ik ben niet bekend
met Romeinse schrijvers (al heb ik wel de Metamorphosen van Ovidius in
de kast staan, die daar vooral heel mooi
stáát), maar wel met dit geweldige gedicht van Owen, dat
overigens slechts Dulce Et Decorum Est heet. Ik was op het spoor van
Owen gekomen toen ik over de
war
poets las in het Nieuw Cultureel Woordenboek (dat is zo'n dikke
pil die volstaat met allerhande weetjes) en was nieuwsgierig geworden.
Bij dichters denk je standaard aan wat overgevoelige, zachte jongens,
niet aan wildemannen en rauwdauwen die oorlog gaan staan voeren. Dat
achter zijn naam '1895-1918' stond, stemde al vrij omineus. Deze
jongen was veel te vroeg gestorven, ongetwijfeld ergens op het slagveld
in Frankrijk.
Ik kwam er al snel achter dat Dulce Et Decorum Est Owens bekendste
gedicht is. Ik las het, was geraakt door de tekst die door merg en been
gaat en toen ik vorig jaar in Londen was, ging ik op zoek naar een
bundel met z'n poëzie. Het maakte me niet zo heel veel uit wat
voor bundel het zou zijn, als dit gedicht er maar in zou staan en als
er maar méér van Owen instond.
Dulce Et Decorum Est is een keihard gedicht. En het is ontzettend
beeldend geschreven. Owen schreef het naar verluidt terwijl hij
gelegerd was in Engeland, nadat hij vijf maanden lang had gevochten
tijdens de Slag bij de Somme. Hij keerde terug naar Craiglockhart om te
herstellen, omdat hij leed aan
shell-shock,
oftewel een niet misselijke vorm van post-traumatisch stress syndroom.
Daar ontmoette hij Siegfried Sassoon, een andere
war poet met de jaartallen
'1886-1967' (wat aangeeft dat Sassoon als één van zeer
weinig
war poets de Eerste
Wereldoorlog heeft overleefd) achter zijn naam, die Owen stimuleerde om
zijn gedichten op papier te zetten en uit te geven. Dulce Et Decorum
Est is er daar één van en het schetst een verschrikkelijk
beeld van de loopgraven van de Eerste
Wereldoorlog. Al bij de eerste regels sta je er middenin:
'Bent double, like old beggars under
sacks,
Knock-kneed, coughing like hags, we
cursed through sludge'
Wat volgt, is een opsomming van de ontberingen in de loopgraven.
In twee strofen passeren mannen die
compleet
futloos, als verdoofd rondlopen maar wel meteen
bij de les zijn als iemand in de verte roept dat er een gasaanval
aankomt.
Als lezer weet je dat dit vermoedelijk mosterdgas moet zijn geweest,
dat in de Eerste Wereldoorlog voor het eerst met bijzonder veel
'succes' werd toegepast. Sommige soldaten weten stuntelend net op tijd
hun helm en masker op te zetten, maar één man is te laat.
Het beeld van de man die een doodsstrijd voert, staat op Owens netvlies
gegrift. Hij schrikt er 's nachts wakker van, als de beelden weer op
z'n netvlies staan in een nachtmerrie:
'In all my dreams before my helpless
sight
He plunges at me, guttering, choking,
drowning'
In de derde strofe gaat het roer om. Het perspectief verandert. Eerst
beschrijft Owen de ellende van de oorlog, maar nu richt hij zich op
iemand. Hij schrijft dat als deze persoon ook eens in een droom deze
beelden zou zien, het beeld van een man waarvan de ogen zijn
weggedraaid en ook zou horen hoe het bloed uit z'n longen loopt, het
zich niet in zijn of haar hoofd zou halen om te spreken over wat Owen
de oude leugen noemt:
'My friend, you would not tell with
such high zest
To children ardent for some desperate
glory
The old Lie: Dulce et decorum est
Pro patria mori'
De persoon waar Owen dit gedicht aan richt is Jessie Pope. Zij
publiceerde gedurende de Eerste Wereldoorlog allerlei gedichten waarin
ze deze
war to end all wars
propageerde. Daarin citeerde ze ook de oude Romeinse schrijver Horatius
die het er in de oudheid al over had 'hoe geweldig het is om voor je
vaderland te sterven.' Dat Pope het publiek en zelfs kinderen
probeerde op te jutten om vooral ten oorlog te trekken en voor je
vaderland te sterven omdat dit o zo glorieus is, moet Owen waanzinning
hebben gevonden. Pope zal tijdens de oorlog niet in Frankrijk zijn
geweest, zat waarschijnlijk ergens in Engeland op een landgoed het ene
na het andere propagandagedicht te pennen, zonder te weten dat elders
de Britse mannen met tienduizenden tegelijk
'for some desperate glory' vielen.
En als ze de zin van de
oorlog niet in zagen en deserteerden, werden ze ter plekke
geëxecuteerd, of het niemandsland tussen de vijandelijke velden
ingestuurd om door vijandig vuur neer te worden gemaaid. Hoezo glorie?
De ironie wil dat Pope vandaag de dag volledig vergeten zou zijn, ware
het niet dat Owen dit vernietigende gedicht aan haar richtte (hoewel
het niet echt aan haar is opgedragen, is het algemeen bekend dat Owen
met dit gedicht op Popes oorlogspropaganda heeft gedoeld).
Door de
shell-shock had Owen
niet terug naar het front gemoeten, maar hij keerde toch terug. De
reden was - ironisch genoeg - dat Siegfried Sassoon eerder was geraakt
door een kogel en in allerijl naar Engeland was overgebracht. Om zijn
land te dienen, zag Owen het als zijn taak om Sassoons positie in te
nemen. Owen had de ambitie om na de oorlog zijn gedichten uit te
brengen, maar dat
is er nooit van gekomen. Hij kwam op 4 november 1918 om het leven toen
hij in het noorden van Frankrijk het Sambre-Oise kanaal overstak. Exact
een week later zou de wapenstilstand worden afgekondigd. Het verhaal
gaat dat Owens moeder pas van het overlijden van haar zoon hoorde op
het
moment dat in heel Engeland de klokken luidden om het einde van de
oorlog te vieren. Ze moet dus even hebben gedacht dat Owen de oorlog
had overleefd. Veel van Owens gedichten zijn gebruikt in Benjamin
Brittens War Requiem. En hij is inmiddels vergroeid met het
archetypische beeld van de
war poet.
Dat zal niet in het minst komen doordat hij in bijna al z'n gedichten
de zinloosheid van oorlog en in het bijzonder de meest zinloze van
allemaal, de Eerste Wereldoorlog, benadrukte. Maar hoe goed en raak
gedichten als Anthem For Doomed Youth, Futility en Strange Meeting ook
zijn, ze halen het geen van allen bij die ultieme zeggingskracht Dulce
Et Decorum Est.
(10 april 2010)
Gert Jan Pos -
Mooi Is Dat!
Een paar jaar geleden werd op instigatie van de mannen achter Fokke
& Sukke het geweldige Strips In Stereo uitgebracht: indachtig het
thema van de Boekenweek ('Boem Paukeslag') werd diverse stripmakers
gevraagd om een Nederlandstalige popsong te verstrippen. Het resultaat
was verbluffend mooi en verkocht als een tierelier. Ik kan me nog goed
herinneren dat ik, toen het boek pas in de winkel lag, een laatste
exemplaar vond in De Bijenkorf. Het boek was op formaat van een lp
uitgebracht en bevatte een cd waarop alle liedjes werden meegeleverd.
De strips bleken zeer geestig, van Gerrit de Jager die Kom Van Dat Dak
Af had getekend tot Barbara Stok die Is Dit Alles van Doe Maar in een
wel heel merkwaardig verhaal verstripte. Enfin, ik koester mijn
exemplaar. Toen ik vorig jaar dan ook las over Mooi Is Dat! was mijn
interesse meteen gewekt. De premisse beloofde al veel goeds: ruim
vijftig striptekenaars moeten in één pagina een beroemd
werk uit de Nederlandstalige literatuurgeschiedenis verstrippen. Eerste
gedachte: ideaal Sinterklaas cadeau. Dat dacht Suzanne, die mijn lootje
had getrokken ook en zij bestelde bij de stripwinkel op de Kleine Berg
een exemplaar. Ik las ergens op internet dat de makers betwijfelden of
de eerste druk wel uitverkocht zou raken, maar als ik het verhaal van
m'n zus moet geloven hoeven ze zich daar niet druk over te maken; toen
ze de bestelling kwam ophalen, kwam de verkoper met een stapel
exemplaren de trap aflopen: allemaal bestellingen.
De reden voor het boek is wat vaag. Nouja, volgens de inleiding is die
om voor eens en altijd duidelijk te maken dat striptekenen toch ook
echt een hogere vorm van kunst is en het dédain waarmee in de
kunstwereld in het algemeen en in de literaire wereld in het bijzonder
naar striktekenaars wordt gekeken geheel onterecht is. Tja. Ik volg de
cartoonwereld niet op de voet, dus ik kan er niet over meepraten, maar
mij lijkt dat dédain toch schromelijk overdreven. Het was toch
in 2009 dat Robert Crumbs stripvariant van Genesis lovend werd
ontvangen en ook al die stripbio's van de Beatles en Johnny Cash hebben
toch op veel bijval mogen rekenen (al lijkt daar de verzadiging wel wat
toe te slaan (alwéér een rockersbiografie in
stripvorm?)).
Die reden veeg ik dus maar aan de kant en wat overblijft is een
geweldige staalkaart van striptekenend Nederland en Vlaanderen anno
2010. Wat Mooi Is Dat! zo leuk maakt, is de ongelofelijke afwisseling
in stijlen. Er zijn er die het stripverhaal in één grote
tekening verbeelden, zoals Argibald doet met Anna Enquists Contrapunt,
of Maaike Hartjes doet met Boem Paukeslag! (een gedicht en dus wellicht
iets minder moeilijk te verstrippen). Ook bijzonder zijn de
verstrippingen van Turks Fruit door Gerrit de Jager, Tirza door Flo en
De Witte door Kim. Ze behoren alledrie tot mijn absolute favorieten,
voornamelijk doordat ze allemaal een strip hebben getekend zonder een
woord te gebruiken. Turks Fruit wordt in de versie van De Jager waarin
de hoofdpersoon de helft van de plaatjes met een stijve pik rondloopt
(en er de afwas mee doet, mee beeldhouwt en schildert) hilarisch (de
reputatie dat het boek enkel over seks zou gaan bevestigend), Tirza
wordt in de versie van Flo heel sterk en met oog voor detail verbeeld;
de gesofistikeerde Jürgen Hofmeester die in een sjiek huis woont
waar de familieportretten met foto's uit betere tijden aan de muur
hangen; wie de afloop van het boek kent, staat toch even net wat langer
stil bij de het schilderijtje aan de muur van een jonge Tirza. En De
Witte is in een mooie zwart/wit stijl getekend, exact zoals ik het nog
ken uit de Ernest Claes omnibus die m'n ouders in de kast hebben staan.
Er zijn meer striptekenaars die de strips verbeelden zonder tekst te
gebruiken, opvallend veel. De leegheid van Het Bureau wordt verbeeld
door de lege gesprekswolkjes van de hoofdpersoon, die zo getekend nogal
op J.J. Voskuil zelf lijkt (maar die heeft er dan ook nooit een geheim
van gemaakt dat zijn boeken autobiografisch zijn). Aan de andere kant
is er een tekenaar als Wasco, die Belcampo's Het Grote Gebeuren wel
heel gestileerd brengt: met twintig keer exact hetzelfde poppetje, een
soort gestileerd duiveltje dat op de computer lijkt te zijn getekend en
een getypte tekstwolk, compleet met spelfouten, waarbij je je afvraagt
of dit ook in het oorspronkelijke boek fout stond. Een favoriet is Dick
Matena's stripversie van Immortelle XVI, een gedicht van Piet
Paaltjens. Ontroerend, over een geliefde en een gedoemde romance, in
een homofoob negentiende eeuws milieu. Het gedicht wordt niet alleen
voorgedragen door de hoofdpersoon, ook de hypocriete reacties van de
luisteraars ('ah joh, waarom verander je 'hem' niet in 'haar', schat?
En dit versje blijft ons geheimpje, enig toch?') worden niet vergeten.
Dat is mooi, zeker het anachronistische geblaat van een andere
toehoorder ('we leven tenslotte in 1800-zoveel en homotrots en
homoparade zijn nog ver weg'). Net zo ontroerend is Barbara Stoks
verbeelding van het dagboek van Anne Frank. De door Frank geschreven
stukken worden in potlood verbeeld en het afsluitende plaatje is een
met pen getekende afbeelding van een lege stoel achter een bureau. Dat
is hard en concreet, het andere deel van de strip komt enkel tot ons
via het beroemde dagboek.
Op een luchtiger toon en briljant verbeeld is Lectrr's versie van
Herman Brusselmans' De man die werk vond, in een Escher-achtig
trappenhuis. Het meest opvallend echter is dat veel striptekenaars voor
Middeleeuwse literatuur hebben gekozen. Het begint al met de eerste
pagina, het alombekende Hebban Olla Vogala komt in een tekening met
eggende, zaaiende en ploegende monniken volledig tot z'n recht en
onderstreept nogmaals de legende die achter dit (officieuze) eerste
zinnetje uit de Nederlandse literatuur schuilgaat: dat een in gedachten
verzonken monnik het ergens in de kantlijn krabbelde om zijn pen uit te
proberen. Veel treuriger is het dierenleed uit De Vier Heemskinderen,
in zes plaatjes verbeeld door de vermaarde Joost Swarte. Andere
historische verstrippingen: Van Sente Brandane, Karel ende Elegast, Het
Roelantslied, Walewein, Van den Vos Reynaerde, Ferguut, Elckerlyc,
Mariken van Nimwegen. Het zijn allemaal Middeleeuwse ridderepi danwel
mirakelspelen die zich uitstekend lenen voor een mooi en spannend
stripverhaal. Misschien dat de overdaad aan Middeleeuwse werken de
reden is dat er wat twintigste-eeuwse meesters ontbreken, zo staat er
geen werk van Harry Mulisch in. Ik vind het geen gemis, want ik hou
juist erg van dat Middeleeuwse werk.
Het enige waar je nog over kan klagen is dat je sommige favorieten
mist: waar is Hein De Kort en waar zijn de tekenaars van Fokke &
Sukke, die een paar jaar geleden nog het eerdergenoemde Strips In
Stereo samenstelde? Misschien hebben ze niet zoveel met literatuur.
(9 januari 2011)
Gerard Reve -
Verzamelde Gedichten
Ik heb voor mijn lijst Nederlands nauwelijks iets van 'De Grote Drie'
gelezen. Hoe dat kwam, weet ik niet, al zal de opmerking van de docent
Nederlands die zei dat je bij het mondeling toch moest proberen 'm iets
te vertellen dat ie nog niet wist wel hebben meegespeeld. Dus daarom
níet De Aanslag of De Ontdekking Van De Hemel van Harry Mulisch
of De Avonden van Gerard Reve (wel Het Gouden Ei, maar dat
is dan ook een bloedstollend spannend verhaal). Ik heb alleen Nooit
Meer Slapen van Willem Frederik Hermans gelezen, maar dat was vooral
een worsteling. Mulisch en Gerard Reve, daar ben ik nooit aan
toegekomen.
Maar Mulisch werd bij ons in de klas nog gelezen. Reve was helemaal
niet geliefd. Zijn werk leerde ik
pas jaren later kennen, toen Reve's overlijden bekend werd gemaakt. Bij
Buitenhof werd in allerijl een kenner opgetrommeld en dat was Diederik
van Vleuten. De cabaretier bleek een groot bewonderaar, dus dat was een
bijzonder
interessant gesprek. Van Vleuten vertelde daarin dat hij vooral het
poëziewerk van Reve onovertroffen vond. Ik was nieuwsgierig
geworden en leende een bundel met verzamelde gedichten in de
bibliotheek. Nu ken ik dus niet het prozawerk van Reve (vast een groot
schandaal), maar die gedichten zijn
inderdaad subliem. Het knappe is dat ze soms heel cynisch zijn, soms
ontzettend geestig, een enkele keer kreeg ik plaatsvervangende schaamte
(als hij z'n liefde voor iets te jonge jongetjes weer belijdt) en soms
heel erg gevoelig. Maar altijd zit er een regel in die net even wat
afwijkt van de rest. Die de rest van het gedicht onderuit haalt, of die
nieuwsgierig maakt.
Zo is het gedicht Graf Te Blauwhuis (voor buurvrouw H. te G.)
hartverscheurend mooi: het begint met een beschrijving van de
gebeurtenis waarbij een jongetje om het leven is gekomen:
'Hij rende weg, maar ontkwam niet'
Halverwege ontstreekt Reve in verbittering en woede om vervolgens God
op deze misstand
aan te spreken:
'Gij weet waarom het
is, ik niet.
Dat Koninkrijk van U, weet U wel, wordt dat nog wat?'
Het gedicht telt slechts tien regels, maar al die emoties komen erin
voor. Een goed gedicht maakt nieuwsgierig en ik ging internet op en
wilde weten wie de jongen is waar dit gedicht over gaat. Het schijnt te
gaan over een jongen uit Greonterp die, op de vlucht voor Duitsers,
werd doodgeschoten. Op 8 februari 1945, dus tegen het einde van de
oorlog. Aan de andere kant van het spectrum zit een gedicht met de
titel Afrekening. Vijf regels en interessant voor iedere 'liefhebber'
van Harry Mulisch:
'Het nieuwe
prachtboek van de intellectueel H.M.
gaat niet over God, niet over de
liefde
en niet over de Dood.
Het gaat over een zeepbel die
uiteenspat.
Men noemt dit werk: 'sterk autobiografies.''
Scherp
en geestig, zoals een polemiek behoort te zijn (en het woord
'autobiografies' in revolutionaire jaren zeventigstijl geschreven). Bij
sommige gedichten krimp je tegenwoordig wel ineen. Die wel erg
opzichtige liefde voor kleine jongetjes, of voor de veel te jong
gestorven Beatle Stu Sutcliffe, zijn toch dingen waar je tegenwoordig
niet al te opzichtig mee te kopen zou moeten lopen. En dat oude werk,
volgens Reve zelf vooral toegevoegd om te laten zien hoe hij als
jongere aan het experimenteren sloeg met de dichtkunst, is inderdaad
ook nog niet geweldig maar nogal pretentieus.
Volgens mijn docent Nederlands moet je poëzie niet proberen te
snappen. Wat je er dan wel mee moet, was (en is) mij dan een raadsel,
maar
met die gedichten van Reve kan je toch een heel eind komen. Zeker als
ze gerelateerd zijn aan bestaande personen of gebeurtenissen.
(21 juli 2009)
Jan
Rothuizen - De Zachte Atlas van Amsterdam
Toen ik nog een heel stuk jonger was, stonden er
in alle
belangrijke tijdschriften afbeeldingen uit het boek Dwars Doorgesneden,
van
Stephen Biesty. Het idee achter het boek was briljant en prachtig
uitgewerkt:
grote gebouwen (zoals een kasteel, een kathedraal of het Empire State
Building)
of grote voertuigen (een jumbojet, een slagschip) werden netjes in
plakjes
gesneden zodat je uitstekend kan zien hoe ze in elkaar zitten. De
tekeningen
waren heel mooi gedetailleerd, met hier en daar een grapje en met
pijltjes werd
alles uitgelegd. Geen wonder dus dat ik dat boek (ook nog es in een
heel groot
formaat) wilde en toen ik het eenmaal had gekregen voor Sinterklaas,
bekeek ik
alle details aandachtig en spelde ik de toelichtingen woord voor woord
uit. Ik
was (en ben) nooit echt een begenadigd tekenaar geweest, maar ik
tekende graag
(fictieve) plattegronden, waar bij allerlei gebouwen beschrijvingen
stonden,
het ene gebouw was vijf kilometer hoog en het andere was gemaakt in een
bolvorm
en reikte tot ver in het heelal; het deed m'n ouders denken dat ik (met
al die
fantasie en ambitieuze bouwplannen) vast wel architect moest worden (al
liet ik
dat idee, toen ik ouder werd en vrij waardeloos bleek te zijn in
meetkunde,
alweer snel varen). Wat ik ook graag deed, was plattegronden tekenen
van de
wijk waar ik als kind woonde. Toen een klasgenootje uit Eindhoven
vertrok,
vroeg ze me of ik niet als aandenken een plattegrond kon maken. Dat is
me jammer
genoeg nooit goed gelukt (jaren later kwam ik dit klasgenootje tegen
bij het
stappen. In m'n gedachten was ze naar de andere kant van het land
vertrokken,
maar ze bleek indertijd naar Bergeijk te zijn verhuisd).
Enkele maanden geleden zat ik op een zondagmiddag
op m'n
laptop te knutselen, toen m'n moneder Kunststof TV zat te kijken. Ze
riep 'dit
móet je zien, dit is leuk.' In het programma was de kunstenaar
Jan Rothuizen te
gast die De Zachte Atlas van Amsterdam had getekend. Van allerlei
gebouwen in
de hoofdstad had hij met pen een soort dwarsdoorsnede getekend en met
verschillende wijken had hij hetzelfde gedaan. Dit boek wilde ik
hebben,
precies iets dat ik ook bedacht had kunnen hebben (maar nooit zo mooi
uitgewerkt), al was het aanvankelijk nog een heel zoekwerk: want valt
zoiets in
de categorie Reizen of in de rubriek Kunst? Het bleek toch het laatste
te zijn
toen het boek bij een lokale kunstboekwinkel bleek te liggen. De
tekeningen in
De Zachte Atlas van Amsterdam zijn weliswaar lang niet zo goed gelukt
als die
van Biesty in Dwars Doorgesneden, maar het idee is erg grappig en
vooral de
details in de tekeningen zijn zeer geslaagd; bij alle
stadsplattegronden staan
uitgebreide toelichtingen. Ook de keuze is verrassend; met
plattegronden van
een complex van volkstuintjes of het leuke winkelgebied De 9 Straatjes,
vlak
achter de Dam. Nog leuker zijn de wandelingen die Rothuizen heeft
gemaakt met
burgemeester Job Cohen of een blinde. Daarmee krijg je een heel andere
kijk op
bepaalde zaken (als is het woord 'kijk' bij die laatstgenoemde wat
ongelukkig),
maar het boek wordt er ook weer niet meteen een reisgids door, daarvoor
is het
nogal grote formaat te onhandig.
Het leukste zijn de plattegrond van een
gevangeniscel en die
van een verzorgingskamer. Zo blijkt uit de informatie die bij de
tekening van
de cel wordt vermeld dat het populairste genre uit de bibliotheek in de
bajes
de 'true crime' is, maar dat – vreemd genoeg – ook de Lonely Planet
reisgidsen
het erg goed doen. En de toiletten in een gevangeniscel hebben geen
slot, maar
een magneet op de deur. En in de tekening van de verzorgingskamer
worden een
hoop mythes rond overleden mensen uit de doeken gedaan. Ja, ze dragen
allemaal
een luier om vocht op te vangen dat door het lichaam wordt losgelaten
en nee,
haar en nagels groeien na de dood niet door. Het is maar dat we het
weten. Goed,
er zit af en toe wat hoofdstedelijke arrogantie in; zo'n opmerking over
'provincialen'
die nu ook op de Zeedijk kunnen wandelen, waar dit vroeger toch echt
onmogelijk
was, vind ik dan weer wat kinderachtig. Maar soit, het zijn details.
Toch kan ik
nog wel wat plekken in Amsterdam bedenken waar deze aanpak bijzonder
verfrissend zou kunnen werken. Wat te denken van het Damrak, met die
wirwar van
mensen en min of meer dubieuze toeristische winkeltjes, of van de
Hortus
Botanicus of Artis. En wat te denken van – politiek gevoelig, ik weet
het – een
coffeeshop, inclusief voor- en achterdeur.
En ik zou wel eens zo'n boek van Eindhoven willen
zien. Ik
denk dat er veel mooie plekken in de stad zijn waar je een goede
'zachte atlas'
mee kan maken. Strijp S bijvoorbeeld, of het ultrahippe winkelgebied
rond de
Kleine Berg. En over het stappersparadijs Stratumseind (de langste
uitgaansstraat van Nederland) valt ook heel veel te vertellen.
(18 februari 2010)
Paul Ruven
& Marian Batavier -
Rijk Door 1 Zin: Het Gouden Filmidee
Het is niet leuk om mij te zijn. Dat komt doordat ik altijd van alles
aan het bedenken ben. Daarnaast heb ik
áltijd vijf verschillende liedjes tegelijkertijd in m'n hoofd en
heb ik synesthesie (dus woorden en getallen hebben bij mij
kleuren). Voordat de
lezer nu denkt dat ik knettergek of autistisch (vooral dat laatste moet
je nooit, maar dan ook nooit tegen me zeggen; denk aan Kevin
'don't call me stupid' Kline in A
Fish Called Wanda) ben: er valt heel goed
mee te leven, maar het is wel vermoeiend. Zo heb ik de afgelopen tijd
weer allerlei nieuwe onderdelen voor m'n website bedacht (en gemaakt,
alleen nog niet allemaal gepubliceerd), heb ik écht een heel erg
leuk idee voor een televisieprogramma, heb ik een heel goede uitvinding
in m'n hoofd waarmee je je fiets makkelijk schoon kan maken, heb ik
twee of drie ideeën voor boeken in gedachten en heb ik twee of
drie
gewéldige goede ideeën voor films (vind ik zelf althans).
Die creativiteit is natuurlijk erg leuk, maar het is wel frustrerend
als je niet wat je er vervolgens mee moet doen: het blijft zich maar
opkroppen. Dat televisieprogramma
moet ik es op papier uitwerken en gaan verkopen, net zoals ik echt eens
een prototype zou moeten maken van dat fietsschoonmaaktooltje, maar het
probleem is dat ik geen ingangen weet bij televisiemaatschappijen en ik
twee linkerhanden heb. Een leuk idee hebben is één, het
ook kunnen uitwerken is twee en het dan vervolgens nog weten te
verkopen (en niet te vergeten: het idee te beschermen) is
drie.
Blijft over dat ik die boeken es moet gaan schrijven (maar ik ben
hyper, dus snel verveeld) en dat ik met die filmideeën zit. Voor
dat laatste vond ik een goede oplossing. Dat wil zeggen, bij De Wereld
Draait Door zag ik filmregisseur Paul Ruven in ronkende beweringen zijn
nieuwe boek Rijk Door 1 Idee: Het Gouden Filmidee promoten. Wat blijkt?
Hollywood is áltijd op zoek naar filmideeën. Je hoeft geen
uitgebreid boek te schrijven of een waargebeurd verhaal aan te leveren.
Nee, slechts één regel is voldoende om stinkend rijk te
worden. Kijk, omdat het nog altijd m'n ambitie is om in korte tijd heel
rijk te worden (dat is vast heel slecht, plat en laag bij de gronds van
mij en bovendien is het heel hedonistisch, maar ik
vind het oprecht een heel loffelijk streven om met m'n creativiteit
tonnen te verdienen en dan rustig
op m'n gemakje de rest van m'n leven alleen nog maar leuke dingen te
doen), had ik wel oren naar dit
boek.
Begrijp me goed, ik heb niet de illusie dat ik met mijn ideetjes meteen
stinkend rijk word, maar dromen mag altijd. En een poging wagen ook. Om
rapper 50 Cent te citeren:
get rich
or die tryin'.
Ik begon enthousiast met die paar filmideetjes in m'n hoofd dit boek te
lezen. In de eerste pagina's van dit zelfhulpboek gaat het nog op
goeroe-achtige toon over mazzelaars die schatrijk zijn geworden dankzij
hun ideetje. Ideetjes die zo idioot simpel (en redelijk passé)
zijn, dat je je toch
afvraagt waarom niemand anders op dat idee is gekomen. Ooit heeft
iemand met een pipo in Hollywood gebeld met het idee achter Wedding
Crashers, Stepmom of Liar Liar en is daar vervolgens mee binnen
gelopen. Die enthousiaste toon, steevast gebracht in een
aaneenschakeling van ultrakorte succesverhaaltjes, werkt aanstekelijk.
Al vraag ik me bij sommige concepten en 'filmideeën' wel af of het
daadwerkelijk een miljoenenhit is. Zo schrijft Ruven over een filmmaker
die een film wilde maken over Chinezen versus Italianen en iets met
vechtkunst. Hij werkte twee jaar lang aan z'n pitch (een pitch is het
brengen van je filmidee bij producenten zodat je geld losgepeuterd kan
krijgen) en kreeg vervolgens een budget van twintig miljoen dollar tot
z'n beschikking voor een film met de werktitel Spaghetti Versus
Noodles. Tja. Is dit nu dat ultieme kassucces? Ik heb nog nooit van
deze filmhit gehoord en op
imdb.com loopt het ook
niet bepaald storm met de lovende en enthousiaste reacties. En twintig
miljoen is voor Hollywood begrippen ook niet bijster veel. Vervolgens
eindigt elk hoofdstuk met een korte samenvatting waar nog
net niet een belerend 'en wat hebben we nu geleerd?' boven staat.
Het grootste gedeelte van het boek gaat op aan opsommingen van
filmgenres en de tien eisen waaraan je gouden filmidee moet voldoen. En
waarbij ook weer een karrenvracht aan voorbeelden voorbij komt. Op het
ene moment zakt je de moed in de schoenen, maar tegelijkertijd komt het
ene na het andere idee in je op. Wel jammer dat veel films aan exact
dezelfde opbouw lijken te voldoen. Variaties op hetzelfde thema. Ook al
is het Die Hard of Little Miss Sunshine, het zijn eigenlijk allebei een
soort formulefilms. En dat is wel jammer. Want momenteel heb ik ineens
heel veel ideeën. Maar bij sommige heb ik niet echt de
standaardformule waarin het filmidee gegoten moet worden, maar
één los ideetje. Dat ideetje is (al zeg ik het zelf) wel
heel erg leuk, dus daar zou ik dan volgens dit boek een heel verhaal om
heen moeten verzinnen dat misschien minder is dan het idee an sich (aan
de andere kant, niemand die daar om maalde bij - zeg maar - Avatar).
Want als je iets brengt wat écht nieuw is en nog nooit
geprobeerd, dan zeggen de grote geldschieters binnen Hollywood: 'niet
vreemd dat dit idee nog nooit eerder geprobeerd is, het is namelijk
niks.' Leuk.
Pas het laatste gedeelte van het boek gaat over het verkopen van je
filmidee en dan kom je op de slangenkuil waar ik vooraf al bang was
geweest. Het gevreesde addertje onder het gras waardoor ik toch af
dreig te haken. Een geharrewar met copyrights en hoe je je filmidee kan
beschermen voordat je het naar een hoge pief in Hollywood stuurt die er
dan vervolgens mee vandoor gaat (en in plaats van jij binnenloopt).
Maar nee, ook daar zijn eenvoudige oplossingen voor. Bijvoorbeeld door
je filmidee aan jezelf te e-mailen, te printen en dan in een
aangetekende envelop naar je zelf op te sturen. (Ik krijg nu al
visioenen dat ik over een paar jaar m'n kamer opruim en een stapel
enveloppen zie van allerlei 'gouden' filmideeën die bij nader
inzien meer 'blikken' ideeën bleken te zijn.) Dit heet in
Hollywood-kringen een 'poor man's copyright' maar in rechtzaken zou het
als bewijs kunnen dien. Las ik daar rechtzaken? Ja, daar heb ik geen
zin in. Maar dan volg er wel een schier oneindige lijst van pitchers en
producenten 'die geïnteresseerd zijn in JOUW IDEE!' (Want met die
ronkende termen staat dit boek dus vol.)
En toch. Ik heb de komende maanden de nodige tijd om die filmideetjes
die ik heb es op papier te zetten. Wie niet waagt, wie niet wint. En
als je dat
blog van Paul Ruven
leest, met al die hyperenthousiaste ideeën, denk je meteen 'ik ben
gek als ik het niet ook probeer.' De kans dat ik aan Een Tegen 100 mee
mag doen (en dat dan ook nog win) zal stukken kleiner zijn. Maar dat
was natuurlijk sowieso de opzet van heel dit boek.
(15 en 24 mei 2010)
J.D.
Salinger - Nine Stories
Tijdens een gesprek in De Wereld Draait Door over
de
nieuwste Nobelprijs winnaar voor de literatuur kwam de naam
voorbijdrijven.
'Heeft J.D. Salinger eigenlijk al eens de Nobelprijs voor de Literatuur
gewonnen?,' vroeg Matthijs van Nieuwkerk aan z'n tafelheer. 'Die is
toch allang dood?' was de ietwat botte reactie van de beste man (het is
me ontschoten wie het was).
Nee, op dat moment was ie niet dood, maar wel had ie al tientallen
jaren niets
meer gepubliceerd. En hij leefde al jaren als een kluizenaar in het
kunstenaarsdorpje Cornish in New Hampshire, ergens op het platteland in
Amerika. Alle dorpsbewoners wisten van Salingers bestaan en dat ie niet
met
pers of fans wenste te praten, dus als er fanatieke The Catcher In The
Rye (en
omdat lezers van dat boek een bijna Morrissey-achtige adoratie voor de
schrijver
hebben zijn die zeer fanatiek) fans in het dorp werden gesignaleerd,
werden die
vriendelijk doch dringend verzocht de beste
man met rust te laten (of anders helemaal de verkeerde kant op
gestuurd).
Maar een beetje vreemd was Salinger wel.
Begin 2010 overleed Salinger dan toch, op de
respectabele
leeftijd van 91. In alle gesprekken over zijn leven lag de nadruk
vooral op The Catcher In The Rye, een boek dat ik nog móet
leven, maar dat me qua
thematiek bijzonder aan zou moeten spreken en dat ik dus zeker nog ga
lezen.
Maar veel fans hadden het ook over Nine Stories dat een echte must read zou zijn. Een verhalenbundel
bevalt me wel, zeker als die niet te dik is. Voordeel is dat je rustig
een
verhaal uit kan kiezen en daar een uurtje (of twee) zoet mee bent,
waarna je
weer verder kan met een ander boek of verhaal. Het oeuvre van Salinger
is
sowieso vrij overzichtelijk, omdat het naast de bovenstaande twee
boeken nog
twee bundels van verhalen bevat. En dat is ook echt alles. Althans, de
man heeft
tientallen verhalen gepubliceerd, vooral eind jaren veertig en begin
jaren
vijftig was de schrijver bijzonder productief, maar die zijn nooit in
boekvorm
heruitgegeven; de schrijver was altijd notoir onzeker over het
resultaat. In
1965 werd Salingers laatste verhaal, Hapworth 16, 1924 gepubliceerd en
voor die
tijd was het al jaren stil geweest. Na zijn dood was dan ook vooral de
vraag of
hij daarna wel was blijven schrijven, of dat hij daar acuut mee was
gestopt.
Ik kocht Nine Stories, wat de Amerikaanse titel
is, in veel
andere landen heet het For Esmé – With Love And Squalor, een
naam die me
natuurlijk bijzonder aanspreekt, in Londen. Je kan zo'n boek natuurlijk
in een
Nederlandse vertaling lezen, maar ik vind dat veel nuances dan verloren
gaan.
Nadeel met lezen in het Engels is dat je dan niet altijd alle woorden
snapt;
ook al spreek ik bijna vloeiend Engels, in Nine Stories komt veel
typisch Amerikaans slang voorbij en
dan is het af en toe wat puzzelen. Maar de bundel is inderdaad heel
mooi en de
vraag die ik me tijdens het lezen zo vaak gesteld heb, is waar die
onzekerheid
van Salinger toch vandaan kwam. Elk verhaal is geweldig geschreven en
heeft wel een bizarre ontknoping in
het plot, of het nu de kunstenaarspastiche The Daumier-Smith's Blue
Period (één
van de geestigste verhalen in het bundel), het verhaal over een man en
het
posttraumatisch stresssyndroom (A Perfect Day For Bananafish), of een
jongetje
met een bijzondere gave (Teddy) is. Een onverwachte ontknoping
schrijven is nog
tot daar aan toe, maar knapper is het als er eerder in het verhaal al
subtiele
hints in een bepaalde richting zijn gegeven, zodat de ontknoping voor
de oplettende lezer ook weer niet
als een al te grote verrassing kan komen.
Het grootste deel van Nine Stories las ik op
vakantie in
Stockholm. Dat was in die zin
niet erg handig omdat meer dan de helft van de verhalen (A Perfect Day
For Bananafish,
Just Before The War With The Eskimos, The Laughing Man, Pretty Mouth
and Green
My Eyes, The Daumier-Smith's Blue Period) zich geheel of gedeeltelijk
in New
York afspelen (wat er trouwens ook toe heeft bijgedragen dat sommige
Zweden in de veronderstelling waren dat ik Engels of Amerikaans was). Maar
toen ik in The Big Apple was, had ik Nine Stories
nog niet gelezen (overigens een goede redden om vooral een keer terug
te gaan).
Sommige verhalen zijn dus wat lastig leesbaar, vanwege die combinatie
van Amerikaans
slang en de neiging van Salinger om
zijn verhalen vol te stoppen met lange dialogen. Dan moet je je als
lezer wel
heel erg concentreren, zeker als je kennis van het Engels weliswaar
goed, maar
ook weer niet uitmuntend is.
Van alle verhalen is For Esmé – With Love
And
Squalor het meest aandoenlijk. Een verhaal dat dermate geliefd is dat
het in veel landen de titel van
deze verhalenbundel is geworden. Dat is, zonder de andere verhalen
tekort te willen doen, geheel terecht. Het is een verhaal in twee
delen. Allereerst is er het verhaal over een ontmoeting van de
ik-persoon (naar
alle waarschijnlijkheid Salinger) met een meisje, terwijl hij met het
Amerikaanse leger in een dorpje in Engeland is gestationeerd. Het is
geschreven
als een terugblik en een ode aan Esmé, omdat ze binnenkort in
het huwelijk
treedt en de hoofdpersoon niet bij de bruiloft aanwezig kan zijn. Om de
aanstaande echtgenoot op de hoogte te stellen van de eigenaardigheden
van Esmé,
heeft hij dit korte verhaal geschreven. Esmé blijkt een kordate
en
welbespraakte tante, zingend in het kerkkoor en zorgzaam voor haar
jongere
broertje Charles. In een dorpsgebouw raken ze met elkaar aan de praat.
Hij
vertelt haar dat ie schrijver wil worden en zij wil dat hij eens een
verhaal
voor haar schrijft, het liefst 'with
love and squalor.'
Het tweede deel is duidelijk het meer grimmige deel, als de
hoofdpersoon in
Duitsland is gelegerd en er zowel fysiek als mentaal compleet doorheen
zit, maar dat op een erg grappige manier met toch met het eerste deel
is verweven.
Het schijnt dat Salinger is blijven schrijven,
maar hij
wilde niets publiceren. Salinger zou dat wel een prettige (ongetwijfeld
zen-achtige) gedachte hebben
gevonden en zag publicatie als 'een irritante onderbreking.' Bij z'n
dood zou
de teller op vijftien ongepubliceerde romans hebben gestaan. En ook al
is dat
bescheiden maar prachtige oeuvre nu zo prettig overzichtelijk, stiekem
hoop je dat enkele van die boeken
alsnog gepubliceerd gaan worden.
(11 september 2010)
Judith
Schalansky - Atlas of Remote Islands
Ik snap Judith Schalansky wel. In de inleiding van
haar boek
Atlas of Remote Islands (met als ondertitel Fifty Islands I Have Never
Set Foot On and Never Will), waarin ze vijftig eilandjes (het liefst
dus heel erg
afgelegen) tekent en van een korte biografie voorziet, beschrijft ze
hoe ze als
kind eindeloos boven de atlas kon hangen en tuurde naar die
fascinerende landkaarten. Of, in
het geval van al die ontelbaar vele eilandjes die er wereldwijd zijn,
zeekaarten met zo hier en daar een groen plekje. Of beter nog: een
stipje. Ik
deed, vermoedelijk een paar jaar later en niet in grauw Oost-Duitsland
maar in
iets minder grauw Eindhoven exact hetzelfde. Met m'n neus kon ik
middagen lang
boven de atlas hangen. Ik spelde Nederland uit, toen ik Nederland wel
had
gehad werd het de Benelux (heerlijk archaïsche term is dat
trouwens), daarna
volgde Europa (de ontdekkingen van Andorra, San Marino en Liechtenstein
staan
nog in mijn geheugen gegrift) en weer daarna was het hek van de dam:
Afrika,
Australië en dan nog al die eilandjes in de Grote Oceaan. Want
eilandjes
zijn er nogal veel in de Grote Oceaan, zeker vergeleken met de Indische
en de
Atlantische Oceaan. Het is niet voor niets dat bij de BBC Quiz Eggheads
als de
locatie van een eilandengroep wordt gevraagd de regel 'when in doubt go
for the
Pacific' geldt.
Er is een tijd geweest dat al deze eilandjes als Terra Incognita
golden. Maar
dat is
sinds zo'n vijfhonderd jaar geleden verleden tijd. Ontdekkingsreizigers
trokken
de Stille Oceaan over, op zoek naar het Grote Onbekende maar
uiteindelijk enkel
kleine, maar prachtige atollen aantreffend. Niet iedereen was er van
onder
de indruk; de persoon die een of ander onherbergzaam oord
Disappointment Island
noemde zal niet echt gelukkig zijn geweest met wat ie vond en ook John
Byron,
een ontdekkingsreiziger die door het huidige Frans Polynesië
reisde vond een
paar eilandjes die hij de Disappointment Islands doopte. (Als ik een
eiland zou
zijn en zou die naam krijgen, dan zou ik toch hevig protesteren bij de
naamgever. Het is net alsof je je kind na de geboorte niet zo mooi
vindt en de
naam Teleurstelling geeft.) Het was niet eens het betreurenswaardige
formaat
van de eilandjes dat hem overigens tot deze naam bracht, maar de
vijandige houding van de
bewoners. Aan de andere kant vind ik een van de mooiste namen van de
door Schalansky beschreven eilanden die van Antipodes Island. Kapitein
Henry Waterhouse vond dit grauwe oord ergens
ten zuidoosten van Nieuw-Zeeland en was in de veronderstelling dat dit
eilandje
zich exact aan de andere kant van Greenwich in Groot-Brittannië
zou bevinden.
Het klopte niet (als je op Antipodes Island een heel diep gat boort en
je komt
aan de andere van de wereld uit, beland je in Cherbourg), maar hij zat
er niet
al te ver naast.
Tegenwoordig is er geen
Terra Incognita meer. Okee, er komt nu en dan wel eens een eilandje bij
(vooral in de Pacific borrelt en bruist het op de zeebodem en dat heeft
tot
gevolg dat hier en daar wel es 'spontaan' een vulkanisch eilandje
ontstaat. Zo
schrokken de Maori die eeuwen geleden in het Nieuw-Zeelandse Auckland
woonden
zich wild toen ze 's morgens ineens een 'nieuw' eiland voor de kust
aantroffen),
maar veel stelt het niet voor. Over veel van die eilandjes valt ook nog
eens weinig te vertellen,
maar niet als het Pitcairn betreft. Ontdekt in 1767
door
Robert Pitcairn is het een stipje midden in de Stille Oceaan van amper
4,5
vierkante kilometer. Het werd al snel daarna vergeten, vooral omdat het
op de
zeekaarten van de achttiende eeuw verkeerd stond aangegeven, maar dat
was juist
de reden voor Fletcher Christian, een van de muiters van de Bounty om
zich daar
met de andere muiters en een aantal van Tahiti geroofde vrouwen te verstoppen.
Terugkeren naar hun thuisland
was onmogelijk, ze zouden geëxecuteerd worden. De enige kans op
overleven die
ze hadden, was om zich te vestigen op dit eiland en te hopen dat
niemand ze zou ontdekken. Niet
dat daarmee de rust weerkeerde; de muiters vochten elkaar in de jaren
nadat ze
zich er in 1790 hadden gevestigd de pan uit. Het gevolg was dat toen
begin
achttiende eeuw de bevolking op het eilandje door Britse zeevaarders
werd herontdekt,
nog maar een muiter in leven was.
Hij ging vrijuit.
Toegegeven, het verhaal van Pitcairn was al langer bij me bekend. Omdat
de vijftig
afstammelingen (uit vier verschillende families met de namen Christian,
Warren, Young en Brown) van de muiters en hun
Tahitiaanse vrouwen nog steeds op dit eiland wonen en het boven aan
mijn
lijstje
staat van plekken die ik ooit in m'n leven wil bezoeken (al is het
schier
onmogelijk om er te komen). En ook dat op het midden in de Atlantische
Oceaan
gelegen Tristan da Cunha (het valt onder het Verenigd Koninkrijk) een
soort
communistisch bewind wordt gevoerd dat wonderwel goed werkt (voor mij
het
bewijs dat Karl Marx wel degelijk gelijk had) was mij bekend. Van
andere
eilanden had ik de verhalen nog nooit gehoord. Zoals Floreana, in de
Galapagoseilanden. In 1929 trekken Dore Strauch en Dr. Friedrich Ritter
vanuit
Duitsland naar dit eiland om daar als een soort van Adam en Eva (dus in
hun
blootje) in het Paradijs te leven. In 1932 wordt de rust verstoord als
een
zelfbenoemde Oostenrijkse barones, ene Eloise Wagner de Bousquet uit
Oostenrijk
arriveert, die samen met twee jongelingen het stelletje terroriseert.
Weer twee
jaar later verdwijnen de barones en een van haar mannen spoorloos, van
de
tweede man wordt jaren later het skelet op een naburig gelegen eiland
gevonden.
Ritter overlijdt aan een voedselvergiftiging en Strauch keer
gedesillusioneerd
terug naar Duitsland. Of Tikopia, één van de
Solomoneilanden, dat minuscuul
klein is, iets waarvan de bevolking zich terdege bewust is; als de
oogst door een
cycloon vernietigd is, offeren ongetrouwde vrouwen zich op door
zichzelf op te
hangen of de zee in te zwemmen om nooit meer terug te keren (het
nabijgelegen
Anuta is al eens uitgelicht in de geweldige BBC documentaire South
Pacific en
heeft een al even fascinerend verhaal).
Van Tikopia had ik echter nog nooit gehoord. En ook namen als Takuu
(Papoea Nieuw-Guinea),
Pagan (de Marianen) en Socorro Island waren me niet bekend. En dat
maakt deze
Atlas of Remote Islands nu juist zo leuk. En de namen klinken een stuk
verleidelijker dan Disappoint Island.
(28 april 2011)
Frits Spits -
Zestig Strepen
Zestig Strepen verscheen onder een nogal slecht gesternte. Het ging een
beetje mis bij de promotie. Spits zat in wat voor boeken tegenwoordig
de verkoopplek is, De Wereld Draait Door, maar in plaats van dat het
gesprek over het boek ging, ging het over... tja, ik weet niet eens
meer waar het wél over ging, maar Spits beviel het maar niks.
Toen de dj daar aan het einde van het gesprek iets over zei, liep het
mis. Na afloop scheen er nogal ruzie over te zijn geweest en tafelheer
Giel Beelen (type opportunistische rat die graag nog wat extra zout in
de wonden strooit) ging later nog met Spits bellen in z'n
ochtendradioprogramma, een gesprek dat ook danig uit de hand liep.
Daardoor ontstond het beeld van Spits die kinderachtig zou hebben
zitten doen omdat z'n nieuwe boekje te weinig aandacht zou hebben
gekregen. Achteraf bleek dat Spits slecht in z'n vel zat en nogal
geëmotioneerd was omdat pas z'n moeder was overleden, maar ook dat
hij het principieel onjuist vindt om mensen uit te nodigen met als
voorwendsel over één bepaald onderwerp te praten (in dit
geval een nieuw boek) om het vervolgens over heel iets anders te
hebben. Hij legde later uit dat hij meer van het harmoniemodel is, iets
wat ik goed herken. Ik ben ook van het harmoniemodel.
Door alle hectiek eromheen was er geen goede aandacht geweest voor
Zestig Strepen, iets dat het leuke boek niet verdiende. Ik had het
geluk dat ik Spits voor de lokale omroep mocht interviewen. Ter
promotie van Zestig Strepen deed hij z'n geboorteplaats Eindhoven aan.
Omdat Zestig Strepen als ondertitel De Soundtrack van mijn Leven heeft,
kocht ik de avond voordat hij de lokale boekenkoning zou bezoeken in
allerijl alvast een exemplaar, om vervolgens te gaan speuren naar een
mooie passage over Eindhoven. Die was snel gevonden in z'n stukje bij
Guus Meeuwis' Brabant. Ik probeerde in een avond tijd zoveel mogelijk
te lezen, had vooraf alvast de MD-speler bij de omroep opgehaald en bij
m'n zus gestald, om de volgende morgen voorafgaand aan het interview
daar op te halen. Alleen bleek eenmaal bij m'n zus gekomen dat haar
huisdier, het katertje Karel (ze had ooit Zwelgje als naam overwogen,
een naam die toepasselijker was geweest) de plopkap* van de microfoon
erg leuk speelgoed vond. Ik kon wel door de grond zakken: waar is dat
ding heen?! Ik kon het niet vinden en kwam, ergens in een kantoor
achter in de winkel, net op tijd voor het interview. Geweldig, ontmoet
ik zo'n grootheid, maak ik een slechte indruk. Ik verontschuldigde me
voor het ontbreken van de plopkap, maar Spits vond het geen probleem:
'ik plop* niet.' Hij bleek gelijk te hebben, maar maakte nogal een
gereserveerde indruk op me. Het interview was leuk, hij gaf nog
antwoord op mijn vraag 'welk liedje is nr. 61 geworden?' (het antwoord
is me jammer genoeg ontschoten) en hij sloot het gesprek af met het
voordragen van de door mij gekozen passage. Als radiomaker sta je dan
toch met ontzag te kijken: wat een man. Wat een stem. Wat een
presentatie.
Als dj's een boek schrijven, ben ik er snel bij. Omdat zo'n boek niet
alleen over de muziek gaat, maar ook over de fijne kneepjes van het
radiovak. Zo weet Spits in Zestig Strepen haarfijn uit te leggen hoe de
muziek in een programma samengesteld moet worden. Nooit twee rustige
platen na elkaar, want dan zakt je programma als een plumpudding in
elkaar, nooit twee zangeressen na elkaar, waarom weet Spits ook niet,
maar dat moet niet. En de show altijd met een up-tempo nummer openen.
Grappig genoeg kende ik deze radiowetten allang, maar dan uit eigen
ervaring bij de lokale omroep. En hij kan er trots op zijn als de
muziek bij een bepaalde situatie precies klopt. Ik kan me dat heel goed
voorstellen. Tijdens de tsunami van kerst 2004 liep ik stage bij de
AVRO, bij Radio 1. Ik deed de muzieksamenstelling en moest op maandag
27 december muziek kiezen. Het was een dag waarop het nieuws over de
ramp langzaam binnensijpelde. Ik besloot om achtereenvolgens Sarah
McLachlan met World On Fire, Calexico met Quattro (World Drifts In) en
Damien Rice met Cannonball te draaien. Dat paste zó mooi bij de
uitzending dat de eindredactrice met wie ik in de studio zat me erop
aansprak hoe mooi dit allemaal gekozen was. Ik was er zelf ook heel
trots op. Het was stemmig, maar niet larmoyant of overdramatisch, iets
waar ik een grote hekel aan heb.
Het idee van Spits is mooi en eenvoudig. Hij is zestig jaar geworden en
om dat te vieren heeft hij zestig liedjes gekozen die bij zijn leven
horen. Dat zijn liedjes uit z'n jeugd ((We're Gonna) Rock Aound The
Clock van Bill Haley and His Comets, Kom Van Dat Dak Af van Peter
Koelewijn en zijn Rockets), uit z'n tijd als radiomaker bij 3FM (Hey
Little Girl van Icehouse (een verrassende keuze), Another Day In
Paradise van Phil Collins) en z'n recente periode bij Radio 2, als
Spits een warm pleitbezorger is van de zangeres Katie Melua (The
Closest Thing To Crazy) en de zanger John Legend (Ordinary People).
Over de smaak van Spits kan je discussiëren. Een tikkeltje
oubollig is ie wel, maar hij hoeft zich dan ook niets te pretenderen.
Dat legt hij in het boek wel uit, dat hij vroeger vaak genoeg bij een
bepaalde artiest dacht dat die vernieuwend was, om er vervolgens niks
meer van te horen. Nee, iemand die Bat Out Of Hell III van Meat Loaf
als een meesterwerk huldigt, of Overcome van Live serieus mooi vindt,
hoeft inderdaad niets te pretenderen. Dat geeft niets, want Spits'
enthousiasme werkt bijzonder aanstekelijk. En het is herkenbaar. Zoals
de heimwee die Spits voelt als hij schrijft over Homeward Bound van
Simon & Garfunkel of Brabant van Guus Meeuwis, of als hij bekent
dat de Beatles toch niet de tijdloze status hebben die de Fab Fout vaak
wordt toegedicht (hoe mooi ook, vooral het oude werk is door de tijd
ingehaald - wat het overigens niet minder bríljant maakt). Spits
heeft een mooie nr. 1, It Was A Very Good Year van Frank Sinatra. In
plaats van een kort verhaal, schrijft hij bij dit nummer een prachtige
Nederlandstalige vertaling. Hij heeft trouwens groot gelijk om A Very
Good Year bovenaan te plaatsen. Het is een wonderschoon lied. Ik ben
geen liefhebber van The Voice of Ol' Blue Eyes of hoeveel andere
bijnamen die kerel ook mag hebben, maar dit is een tijdloze klassieker.
Na het interview ging Spits snel naar de winkel voor de
boekpresentatie. Geen tijd meer om mijn exemplaar te laten signeren.
Maar dat heeft hij na afloop gelukkig nog goed gemaakt.
* dit is radioslang. Om het ploppen
(ten gevolge van plosieven als 'p' en 'b') tegen te gaan, wordt een
speciale kap gebruikt, de plopkap. Het is een soort grote bol van
schuimrubber die over de microfoon wordt geschoven. Journalisten hebben
van de nood een deugd gemaakt en bij persconferenties zie je dan ook
plopkappen met de logo's van allerhande omroepen en zenders.
(10 april 2010)
Paul Theroux
- The Happy Isles of Oceania
Zou Paul Theroux zich wel realiseren wat voor een
lucky bastard
hij is? Een beetje de wereld rondreizen en daar dan boeken over
schrijven die dan ook nog goed verkocht worden: het is niet heel veel
mensen gegeven. En dan ook nog es van de ene op de andere dag besluiten
dat je de Pacific door gaat peddelen in je kajak. Nouja, dat laatste is
relatief; ik had voordat ik het boek The Happy Isles Of Oceania begon
te lezen nog even de illusie dat ie écht van Nieuw-Zeeland, via
Australië, Papoea Nieuw-Guinea, de Solomoneilanden, Vanuatu en ga
zo nog maar even door naar Hawaii was gepeddeld. Goed, met af en toe
een korte vlucht tussendoor, maar al snel bleek uit het boek dat hij
geregeld tussendoor naar huis is gevlogen. Jammer, dat maakt het boek
net even wat minder authentiek. Voor de rest is het wel genieten met
alle anekdotes over vage eilandjes die soms zo klein zijn dat je ze
niet eens in de atlas terug zult vinden. Sterker nog, ook ik had, als
kenner zijnde, nog noit van de Trobriand eilanden (een archipel in
Papoea Nieuw-Guinea) gehoord (ik ben een eilandenfreak en ergens in het
boek merkt Theroux op dat er iets mis is met mensen die gek op eilanden
zijn; ze houden in elk geval niet van al te veel gezelschap (ik ben
bang dat Theroux hier gelijk heeft)).
Ik ben er nog niet uit of Paul Theroux eigenlijk wel van mensen houdt
(hij houdt wel van eilanden, dus dat zegt wel iets), maar vanaf de
eerste pagina is zijn afkeer duidelijk. Eerst denk je dat ie enkel op
Nieuw-Zeelanders zit te vitten (omdat ze iedere keer vragen hoe ie hun
land vindt), maar in Australië loopt het ook al mis. Hij heeft een
promotietournee en de vragen die hij door z'n lezers (fans) gesteld
krijgt, bevallen 'm niet. En ze zijn ook nog racistisch, want de
Aboriginals hebben nogal een achterstandspositie in Australië.
(Het boek is dan wel zo'n twintig jaar oud, maar de toestand van de
oorspronkelijke bewoners van Australië is nog steeds erbarmelijk,
al wordt die langzaam beter. Dat het nog steeds niet veel is, blijkt
wel uit deze anekdote. Toen ik in 2008 naar Australië was geweest
en terug in Nederland in de radiostudio aan een jonge collega vertelde
over mijn reis, vroeg hij: 'heb je er ook zo'n… nouja, je weetwel, zo'n
Bosjesman gezien?' Ik had geantwoord: "je bedoelt een Aboriginal?" 'Ja,
die ja.' "Owja, die heb ik wel eentje gezien. In het museum." Het
klinkt nu als een grap, maar het was wel waar. In het Australian Museum
in Sydney had ik een Aboriginal uitleg zien geven over de didgeridoo,
wat erg amusant was.) Als klap op de vuurpijl vindt Theroux het ook nog
nodig om een vriendelijke taxichauffeur die oorspronkelijk uit het
Midden Oosten afkomstig was tegen de haren in te strijken om ineens
vanuit het niets te vragen wat ie ervan vindt dat er een fatwa tegen
Salman Rushdie is uitgesproken. Natuurlijk krijgt Theroux het verwachte
antwoord (geheel terecht, die fatwa), wat ik dan net iets makkelijk
vind. (Ik ben meer van het harmoniemodel en zie niet in waarom je een
man met wie je een leuk gesprek hebt,nodeloos zou provoceren. Een mens
hoeft toch niet constant de verzuurde journalist uit te hangen?)
Enfin, vanwege al die zure reacties in Australië hoopte ik dat
Theroux het misschien wat slecht getroffen zou hebben. Dat het aan z'n
echtscheiding ligt (een onderwerp dat gedurende het hele boek zo nu en
dan boven komt drijven) dat het soms wat moeizaam gaat en dat ie zich
wellicht beter zou gaan voelen tussen die 'nobele wilden' van Papoea
Nieuw-Guinea en de Solomoneilanden. Goed, het gaat daar iets beter, al
is het niet veel. Maar in Vanuatu komt een geweldige anekdote voorbij
van wat antropologen de 'cargo cult' (Serge Gainsbourg heeft een liedje
met die titel op zijn meesterwerk l'Histoire De Melody Nelson dat
ernaar verwijst) zijn gaan noemen. In 1938 verschijnt er een
mysterieuze Amerikaan in de regio die de oorspronkelijke bewoners
aanraadt om de religies die al die christelijke missionarissen die het
gebied overspoelen preken af te zweren en terug te keren naar de eigen
godsdienst. Als ze dat doen, zal deze Jon Frum terugkeren en het volk
rijkdom schenken. Het is de vraag of Jon Frum ooit bestaan heeft en of
ie terugkomt is al helemaal twijfelachtig maar zijn advies wordt
dankbaar opgevolgd en als tijdens de Tweede Wereldoorlog het gebied
inderdaad wordt overspoeld door allerlei rijkdommen uit het westen is
de cult gevestigd: Jon Frum zal dan misschien nooit meer terugkomen,
z'n profetie is uitgekomen en dat is voldoende. Geen wonder dat de
dorpen die deze Amerikaan aanhangen nog steeds bestaan (ze zijn
herkenbaar aan een groot rood kruis bij de dorpsgrens).
Ondanks alle ergernissen over de bewoners in de regio, komen gaandeweg
de reis vordert steeds meer vrolijke anekdotes voorbij. Zo blijken
gaandeweg alle Polynesiërs, Melanesiërs en andere
eilandbewoners waarvan je zou denken dat het wel zeeliefhebbers zouden
zijn een bloedhekel aan de zee te hebben: ze beweren allemaal snel
zeeziek te worden. En is het in Fiji al behelpen vanwege de sluimerende
onrust tussen de Fijiërs en de Indiërs, in Tonga is het niet
veel beter omdat de complete bevolking lijdt aan kleptomanie, iets dat
in Samoa overigens nog veel erger is. Het is ook de eilandengroep die
bekendstaat als The Happy Isles, een naam die het kreeg dankzij James
Cook die er zo vriendelijk ontvangen werd (het echte verhaal is dat de
rivaliserende stammen die 'm zo hartelijk ontvingen eigenlijk
kannibalen waren en het er niet eens over konden worden hoe ze de
kapitein om gingen leggen). Maar in Tonga gaat Theroux wel op
audiëntie bij koning Taufa'ahau Tupou IV (een man die vooral
indruk maakt vanwege zijn immense omvang). Nog komischer is de
observatie dat in zo'n beetje elke eilandengroep in de Pacific het
varken bijkans aanbeden wordt met als toppunt het feit dat een
vetgemest varken enkel wordt gegeten bij feestelijke gelegenheden.
'Zoals een begrafenis,' zo weet een Tongalees te melden. Theroux ziet
het al voor zich: een ziek familielid dat uit het raam kijkt en het
varken in de achtertuin maar vetter en vetter ziet worden.
Echt kolderiek wordt het pas als Theroux in Frans Polynesië
arriveert. Okee, de Amerikanen zijn erg in 'hun' kolonie Samoa en
anders is het wel de plaatselijke jeugd die doet alsof ze 'straigh
outta Compton' afkomstig is, maar de Fransen tonen pas écht aan
dat imperialisme ze blijkbaar in het bloed zit. Geen kolonie wordt zo
schaamteloos geëxploiteerd als Frans Polynesië. Ik was
natuurlijk al bekend met de proeven van Atoomkop Jacques Chirac, iets
waar ze tot ver in de jaren negentig mee doorgingen en waar ook ik me
indertijd woest over heb gemaakt, maar de brutaliteit van de Fransen is
dermate schaamteloos dat het bijna komisch wordt. Dat de nationale
feestdag Bastille Day voor de gelegenheid wordt omgedoopt naar Tahiti
Festival kan je nog omschrijven als weinig tactvol, maar het feit dat
veel Polynesische liefjes als cadeautje van hun Franse vriendje uit het
leger een kunstgebit aan krijgen gemeten, iets dat gezien de hevige
consumptie van allerhande snoepgoed broodnodig is en wat ze weer wordt
afgenomen als de betreffende Fransman weer terug naar z'n thuisland
moet om daarmee te voorkomen dat het meisje er met een ander vandoor
gaat, is toch tekenend voor het bijna sardonische genoegen dat de
Fransen bij hun onderdrukking van de oorspronkelijke bevolking moeten
hebben (als een meisje haar kunstgebit niet af wil geven, wordt ze
trouwens net zolang ondersteboven gehouden en door elkaar geschud tot
het er uitvalt).
Grappig genoeg is het dankzij de Fransen dat Polynesië in het
algemeen en Tahiti in het bijzonder bekendstaat als het paradijs waarin
alles mag en kan dat God verboden heeft. Dit alles omdat in 1768 een
enkel met een lapje stof om haar middel gewikkelde Tahitiaanse het
schip van Louis Antoine de Bougainville op kwam lopen, met dat stukje
stof ergens achter bleef steken maar onbekommerd lachend de bemanning
(vermoedelijk al maanden zonder seks) tegemoet liep. Waarmee een mythe
was geboren die tot op de dag vandaag voort leeft. Een mythe die er ook
voor heeft gezorgd dat sinds die tijd menig schrijver naar de Stille
Oceaan trok, op zoek naar die nobele wilde, maar vooral op jacht naar
zo'n bloedmooie Polynesische dame. Het aantal schrijvers is
indrukwekkend: Robert Louis Stevenson (die de laatste jaren van z'n
leven in Vailima in Samoa woonde. Hij had Tahiti prettiger gevonden,
maar de postbezorging in Samoa was beter), Herman Melville (die drie
(al dan niet) waargebeurde verhalen schreef: Typee, Omoo en Mardi; ze
zijn geen van drieën tegenwoordig eenvoudig verkrijgbaar), Paul
Gauguin (die in het boek Noa-Noa z'n liefde voor dertienjarige meisjes
beschrijft; in Polynesië wordt seks met minderjarigen als
volstrekt normaal gezien), Pierre Loti (die doorbrak met een boek met
de niets aan duidelijkheid overlatende titel Le Mariage de Loti) en W.
Somerset Maughan (waarvan wordt betwijfeld of ie überhaupt wel in
vrouwen geïnteresseerd was). Zelfs meer rationele geesten als
Diderot of Paul Boswell werden betoverd door de droom van de prachtige
en welwillende vrouwen van Polynesië.
Theroux lijkt het in Frans Polynesië wel naar z'n zin te hebben.
Vooral de Marquesas Eilanden lijken daadwerkelijk de hemel op aarde
(iets wat door hem weliswaar ontkend wordt, maar uit z'n verhalen
blijkt toch echt iets anders). En als hij een hoofdstuk verder in de
Cookeilanden, een kolonie van Nieuw-Zeeland vertoeft, komt weliswaar de
gedachte aan z'n echtscheiding bovendrijven, maar moet hij toch ook
constateren dat Aitutaki een prachtig eiland (al is het nét geen
atol) is en dat de mensen er uitermate vriendelijk zijn. Dat ie dan
tijdens zijn tochten door de lagune op een dag de Nieuw-Zeelandse
ex-premier David Lange treft, op 'vakantie' omdat ook hij in een
scheiding ligt, is té toevallig;
it's a small world after
all. Theroux en Lange blijken het goed te kunnen vinden, al is het
maar het leed dat ze samen kunnen delen.
The Happy Isles Of Oceania begint in Nieuw-Zeeland en Australië,
dat door Theroux toepasselijk Meganesië genoemd, maar het is
slechts een kleine opmaat voor het grootste gedeelte van het boek:
Melanesië en Polynesië, om te eindigen in Paradijs: Hawaii.
Theroux is een te goede schrijver om dat ook daadwerkelijk te menen en
natuurlijk, er is – naast een superdeluxe resort met bungalows met een
prijs van tweeëneenhalf duizend dollar per nacht – ook een hoop
mis in het paradijs: vervuiling, corruptie, prostitutie,
geluidsoverlast, drugsgebruik. Het zijn zaken die Guidje liever niet
zou weten, juist omdat ie zich van Hawaii (de eilanden zijn al vaak
gebruikt als filmlocatie voor de Pirates of the Caribbean films,
waarmee die filmtitel nog eens extra belachelijk wordt) toch liever
iets romantisch voorstelt. Misschien is The Happy Isles Of Oceania dan
ook een boek van z'n tijd, aangezien het zich begin jaren negentig
afspeelt. Je hoopt dat het met die vervuiling wel meevalt, ook al weet
je dat ergens in de Grote Oceaan een 'eiland' volledig bestaand uit
afval ronddrijft (al heeft niemand het ooit gezien). Maar de Eerste
Irakoorlog, die als een donderwolk boven het eerste gedeelte van het
boek hangt, is twintig jaar later toch allang geweest (we hebben er
zelfs nog een tweede achteraan gekregen), de atoomproeven in Frans
Polynesië zijn echt gestopt, Australië is niet zo racistisch
(althans, die indruk kreeg ik toch niet toen ik er in 2008 was; al ben
ik enkel in New South Wales geweest en is algemeen bekend dat de
reputatie van Queensland dubieuzer is), Paaseiland is nu een stuk
toeristischer als het indertijd moet zijn geweest, Lange is in 2005
overleden en Theroux is in 1995 hertrouwd (met een andere vrouw). Noem
het struisvogelpolitiek, maar het is ook wel een prettige gedachte.
(10 juni 2011)
P.F.
Thomése - J.Kessels: The
Novel
Schrijver P.F. Thomése schijnt
niet-Eindhovenaren ervan te
moeten overtuigen dat J. Kessels daadwerkelijk bestaat. Mensen - zoals
ik - die
wel uit de Lichtstad komen, weten dat allang. Die kennen J. Kessels als
een
enorme zuurpruim die dagelijks een column in het kwaliteitarme lokale
sufferdje
volpent. Een beetje zoals Sylvain Ephimenco dat bij Trouw doet; overal
op
vitten, nooit is iets goed. (Nu ik dit schrijf, realiseer ik me dat die
column
misschien ook al jaren door P.F. Thomése wordt geschreven, onder
het pseudoniem
van J. Kessels. Het lijkt me sterk, want er staat al die tijd ook een
fotootje
bij de column, maar je weet maar nooit.) Enfin, voor al die
niet-Eindhovenaren en
voor zover we na kunnen gaan, J. Kessels bestaat dus écht. Maar
zijn nogal zure
reputatie was van een dermate treurig niveau (zou er iemand in de stad
zijn die
z'n columns wel kan waarderen?) dat die ervoor zorgde dat ik lange tijd
dit
boek niet wilde lezen. Ik bedoel, zo'n chagrijn, dat kan nooit een goed
boek
opleveren. En die lofzang op J. Kessels, door Thomése, bij De
Wereld Draait
Door, kwam op mij nogal geforceerd over. Een
overdreven poging om van de columnist een soort cultfiguur te maken,
iemand die erg sneu is, maar waar we desondanks grote bewondering voor
dienen
te hebben. Daar moet je bij mij niet mee aankomen.
Maar toch. Ik was nieuwsgierig geworden. En vroeg
een vriend
van me die druk bezig is z'n huis als bibliotheek in te richten (hij is
aardig
op weg en koopt maandelijks stápels boeken die hij ook
daadwerkelijk léést) of
het iets was. Ja, hij had het gelezen en vond het 'mwa.' Nu is hij van
de wat
zwaardere literatuur en dit luchtig werkje zou wel niks voor 'm zijn.
Dat gaf ie
ook grif toe. 'Maar ik denk dat het wel iets voor jou is.' Waarmee hij
niet arrogant
wilde overkomen, want ik denk inderdaad dat de wat 'lichtere'
literatuur meer geschikt
voor mij is. Ik ken mijn beperkingen (zoals m’n vroegere buurman die
Schopenhauer las en me het aanraadde: 'het is erg goed, soms staan er
zinnen in
van vier pagina’s!'). Ondanks al mijn bedenkingen bij dit boek, kocht
ik het
uiteindelijk toch, al was het maar om niet telkens met m'n neus in dan
wel
quizboeken dan wel kunstboeken dan wel de Middeleeuwse literatuur te
zitten. En omdat het een mooie kaft heeft met die tekening van
Gerrit de Jager en een strak, schreefloos lettertype (o, wat een erge
drogreden, maar zo werken die dingen bij mij nu eenmaal). En
wie weet is dit wel de ultieme wraak van de 'male chauvinist pig' op de
allesbehalve stoere chicklit van Heleen 'kijk mij eens lekker stout
zijn' van
Royen. Je hoopt toch van wel.
Om daarmee te beginnen, J. Kessels: The Novel is niet echt de wraak van
de macho man op het oeuvre van Van Royen. Hoewel het wel een typische
mannenboek in, als het in de eerste paar pagina's al over seks,
americana en drank gaat. Over de seksuele fantasieën van de jonge
P.F. Thomése, die in de cafetarie van de familie De Braaij staat
te geilen op dochter Birgit de Braaij, over de treurige americana uit
de collectie van J.Kessels, zowel de 'rechtse' (foute), als de meer
verantwoorde, zo u wilt 'linkse' (politiek correcte) en de drank. En
het verhaal is flinterdun en vreemd, maar bovenal nogal filmisch. Het
verhaal ontspoort alsof het een film van de broertjes Coen is (maar dan
zonder de verfijnde humor), maar leest vooral alsof het een film van
Quentin Tarantino is. Helaas is het wel zo plat als een dubbeltje: de
hoofdpersoon en J.Kessels moeten samen met privé-detective
Bertje op zoek naar de zwager van Birgit de Braaij ('B.B.'), die naar
het Duitse Hamburg is gevlucht. Hij wordt verdacht van vrouwenhandel,
heeft allerlei louche zaakjes op de beruchte Reeperbahn en zit (geheel
vrijwillig) op de tribune bij de Duitse cultvoetbalclub FC Sankt Pauli.
Cult, omdat het stadion in een Hamburgse achterbuurt ligt, de lokale
prostituees fanatieke fans zijn, het voetbalniveau abominabel is en ze
tot overmaat van ramp ook nog in poepbruine shirts spelen. Maar, Bertje
komt uit Breda, en het lokale NAC aldaar speelt in het piesgeel.
Kortom, het klópt wel.
Vervolgens komen er in een slordige 220 pagina's een autoreis van het
illustere trio (de hoofdpersoon, J.Kessels en privé-detective
Bertje) naar Hamburg (met americana op de autoradio, waardoor het meer
voelt alsof het trio Route 66 is dan Autobahn), enkele
seksscènes, een bezoek aan voetbalclub Sankt Pauli (met de
daarbij toepasselijke muziek van Kraftwerk - ik mag toch hopen dat de
bewering dat Peter Maffay (bekend van de tragische schlager Du)
'typisch Duitse Krautrock' maakt, ironisch is) en een lijk in de
kofferbak voorbij. Wel irritant dat de hoofdpersoon nogal blijft dwepen
met J.Kessels, die bijna altijd het hoofd koel houdt, die overal wel
een oplossing voor weet en die zich nergens druk over lijkt te maken.
Als ie maar kan roken (aan de lopende band) en jankerige honkytonk op
de autoradio kan draaien. Vervelend en nee, ik ben J.Kessels gedurende
het boek niet sympathieker gaan vinden. Maar misschien was daarvoor
mijn antipathie wel te groot.
Maar het venijn zit 'm in de staart, als het trio inderdaad Perry, de
pornokoning van de Noordoostpolder, tevens echtgenoot van Birgit, te
pakken heeft gekregen en weer thuis aflevert. Dan wordt er aanvankelijk
een 'clash of the cultures,' meer specifiek een confrontatie tussen de
hoge en de lage cultuur voorspeld. Dan blijkt uiteindelijk dat
vooroordelen maar deels kloppen. Juist dan wordt het grappig, als alle
clichés die er de dikke 150 pagina's ervoor veel te dik op
lagen, aan de kant worden geschoven. Als het een film zou zijn, zou je
zeggen: 'leuk, maar het wordt pas écht leuk tegen het einde.'
Helaas moet je wel daarvoor eerst die andere pagina's lezen. Een
troost: het leest wel makkelijk weg. Het is bijna chicklit.
(26 oktober 2009 en 13 februari 2010)
Sue
Townsend - The Secret Diary Of Adrian Mole (Aged 13 3/4)
Het leukste boek dat ik ooit
gelezen heb, is en blijft The Secret Diary Of Adrian Mole (Aged 13
3/4), in het Nederlands bekend als Het Geheime
Dagboek van Adrian Mole, 13 3/4 Jaar. Toen me een paar jaar geleden (ik
werkte nog bij de bieb) werd gevraagd wat mijn favoriete boek was, kon
ik alleen dit bescheiden meesterwerkje bedenken. Het leukste aan Adrian
Mole (zoals ik het gemakshalve maar inkort) is dat ik het drie
keer heb gelezen, telkens in een andere levensfase. Dat is raar, want
boeken herlees ik zelden tot nooit. De eerste keer was ik
een jaar of negen of tien. Ik heb onder de bank gelegen van het lachen,
zo leuk vond ik het. Toen ik het op de havo voor mijn boekenlijst
Engels las, vond ik het weer geweldig, maar herkende ik veel meer van
Mole's puberperikelen. En ik begreep grappen die eerst langs me heen
waren gegaan (zoals die keer dat Mole bij het kranten rondbrengen per
ongeluk de abonnees van The Sun en The Times door elkaar gooit en ze
boos worden. Mole snapt er niks van: 'het is toch best leuk om ook es
een
ándere krant te ontvangen?'). En, weer jaren later, ik
studeerde inmiddels Journalistiek in Tilburg, kocht ik de pocket eens
op het station.
Ik ging meteen lezen en lag weer plat van het lachen. Een oudere man
die naast me zat, zat geamuseerd toe te kijken: 'het is wel
héél leuk he?'
Ja, dat is het. Adrian Mole is een
boek dat boordevol gortdroge humor
zit. Terwijl ik dit typ, kan ik me weer de ene na de andere grap
voor de geest halen. Hoe Mole een schoolkrantje maakt en 500 exemplaren
laat drukken en er uiteindelijk eentje verkoopt. Hoe Mole uit
nieuwsgierigheid aan een pot lijm snuift en pardoes vast komt te
zitten. Hoe hij op vakantie in Schotland een Amerikaanse jongen
ontmoet, maar van de brieven die hij na de vakantie uit Amerika
ontvangt,
snapt hij geen bal. Hoe een vriendje die 'punk' is een
punkgedicht schrijft voor Mole's schoolkrantje (en nog een verdomd
góed gedicht ook). Hoe Mole zelf gedicht na gedicht naar de BBC
stuurt en telkens een afwijzingsbrief terug ontvangt waarin ie wordt
aangespoord vooral door te gaan met dichten. En, als klap op de
vuurpijl, hoe Mole's
vriendin Pandora door vrienden
wordt aangeduid als Pandora's Box - een grap die Mole niet snapt.
Maar het hoogtepunt in dit eerste boek over Adrian Mole is het
schoolreisje dat z'n klas naar het British Museum maakt. Het is een
puntsgewijs verslag, van minuut tot minuut, wat er allemaal misgaat op
deze trip: een kotsende medeleerling, een agressieve buschauffeur, een
medeleerling die in Londen een seksshop bezoekt, een
docent die overspannen raakt en dan zijn er Adrian (en Pandora) die de
boel in de hand proberen te houden, bescheiden als ze zijn. Ze
benadrukken ook als enigen onder de indruk te zijn van alle
beeldhouwwerken in het British Museum, verheven als ze zich voelen
boven de andere klasgenoten. Er zit ook
een heel tragische passage in het boek, die ik misschien nog wel mooier
vind.
Dat is als Adrians ouders in scheiding liggen en Mole schrijft dat ie
z'n ouders heeft horen ruziën over wie 'm níet in huis zal
nemen. Adrian besluit met de opmerking dat ie het wel vekeerd gehoord
zal hebben en dat allebei z'n ouders 'm natuurlijk dolgraag in hun huis
op zouden willen nemen.
Er zouden nog veel boeken volgen en
Adrian Mole blijft in
Groot-Brittannië een populair personage. Hij is inmiddels
volwassen, maar altijd een sulletje gebleven. Vriendin Pandora is nog
steeds een goede kennis/vriendin en volgens de laatste berichten heeft
ze het inmiddels tot MP voor Labour geschopt. Ik heb de vervolgboeken
nooit gelezen. Ik ben in Deel 2 begonnen, maar zo leuk als het eerste
deel werd het niet. En er wordt al geruime tijd gewerkt aan een
verfilming van het eerste Adrian Mole boek. De film wordt al jarenlang
aangekondigd als 'in pre-productie', iets dat deels zou kunnen komen
door de
diabetes van schrijfster Townsend, die haar grotendeels blind heeft
gemaakt.
Townsend is overigens veel meer dan 'de schrijfster van Adrian Mole.'
Ze heeft toneelstukken geschreven en zou net zo goed thuis zijn in
drama als in comedy's.
(2
juni 2009)
Joost Zwagerman
(samenstelling) - Wah Wah -
Groeten van Rottumerplaat
Het zal niemand
ontgaan zijn - mij in
elk geval niet - het 'literair
poptijdschrift' Wah Wah (ik vind het altijd zo pretentieus klinken:
'een literair poptijdschrift.' Wat is nou literair aan popmuziek? Hoe
merk ik dat? Dat de stukken worden geschreven door echte schrijvers en
niet door derderangs popjournalisten (moi)?) heeft een jubileumnummer
(het is zo'n beetje het eerste poptijdschrift dat het tot een tiende
nummer weet te schoppen, erg knap, het moet gezegd) en voor dat
feestnummer heeft niemand minder dan Joost Zwagerman aan zo'n beetje
elke min of meer belangwekkende schrijver uit het Nederlandse
taalgebied gevraagd welk album hij/zij mee zou nemen naar een onbewoond
eiland - gesteld dat er op dat eiland dan allicht elektriciteit en een
pick-up danwel cd-speler voorradig zouden zijn,
mind you,
anders kan je beter iets kiezen met een Heel Mooie Hoes.
Ik kan het niet helpen, maar ik heb een beetje een bloedhekel aan
Joost Zwagerman. Ik vind het een nogal irritante, betweterige
pseudo-intellectueel die slecht en inconsequent debatteert en denkt
heel veel van popmuziek af te weten (maar in menig column in NRC
Handelsblad keer op keer het tegenbeeld bewezen heeft). Zwagermans
optreden
in De Wereld Draait Door bewees mijn gelijk. Toen Marc-Marie
Huijbregts bekende een LP van Barbra Streisand te kiezen, sneerde
Zwagerman dat hij niet voor niets juist schríjvers naar hun
favoriete
album had gevraagd. En Streisand is volgens Zwagerman niet eens pop,
want als je die bij iTunes zou downloaden, moest je in elk geval
níet
onder het kopje 'Pop' zoeken, maar bij 'Vrouwen Vocaal' (hij keek er
heel vies bij). Maar het moet gezegd, Wah Wah heeft er
slim aan gedaan om juist Zwagerman deze Zware Taak mee te geven, want
bijkomend gevolg is dat de VARA en de Volkskrant ogenblikkelijk
aandacht aan dit blad besteedden en muziekfanaten Gerard Ekdom en Frits
Spits volgden op de voet. Met andere woorden: ik werd doodgegooid
met de publiciteit rond dit beroemde blad.
En dus moest ik dit kleinood hebben. Zoals wel vaker beweerd, ik hou
van muziek maar hou nog meer van lezen óver muziek. En als
honderd schrijvers, alhoewel, dat heeft Zwagerman ruim genomen want hij
spot ook Barry Hay en Isis (toch vooral bekend als rockzanger
respectievelijk DJ) en uitgever Vic van de Reijt, daar iets zinnigs
over gaan melden, ben ik dus heel benieuwd. Levert dat ook een leuke
lijst op? Nou, ja en nee. Want de verantwoorde keuzes vliegen je om de
oren: Beatles, Bob Dylan, Pink Floyd (Atom Heart Mother, de excuus LP
van mijn papa, wordt zelfs twee keer genoemd), Radiohead, Lou Reed,
Neil Young, ze komen allemaal braaf meerdere keren voorbij. Dus leuk is
dat niet, alhoewel er tussendoor godzijdank ook een paar van m'n eigen
favorieten voorbij komen: Ronald Giphart noemt There She Goes van The
La's als een van de dertien nummers die op zijn crematie gedraaid mag
worden, ene Jasper Henderson (ik ken 'm niet, maar de beste man moet
wel Smaak hebben) noemt The Smiths, nota bene The Queen Is Dead en een
dame (uit 1981, dus een generatiegenote), Janneke van der Horst, vindt
If You're Feeling Sinister van Belle & Sebastian de Beste Plaat
Allertijden. Of nouja, dan in elk geval de LP die mee zou gaan naar een
onbewoond eiland (waar je dan niet zou moeten gaan wonen, want dan is
het geen onbewoond eiland meer, ha ha ha).
Nee, het wordt erger als het je na een paar keer doorbladeren op
gaat vallen dat er wel wat namen ontbreken. Fleetwood Mac, U2 en de
Rolling Stones ontbreken. In het geval van eerstgenoemde is dat vrij
schandalig, wat U2 betreft overkomelijk en als het de Stones aangaat
geheel terecht. Maar wat erger is: de Beach Boys ontbreken volledig.
Wat?! Geen Brian Wilson en consorten? Geen Pet Sounds? Geen andere LP
met geniale koortjes en mooie harmonieën en zonnige surfdeuntjes
als
Good Vibrations, God Only Knows of Sloop John B? En dus ga je dan
uiteindelijk maar - lichtelijk gefrustreerd - kijken wie er dan wel
genoemd worden. Orphanage. Electric Light Orchestra. Iron Butterfly.
Chicago. Marillion. Rammstein. Ja goed, gelukkig is niet iedere
schrijver lid van de
muziekgestapo (goeie term zo op 4 mei), maar dit is wel heel erg. Dan
veel liever de stukjes van schrijvers die eigenlijk weinig met
popmuziek hebben, zoals het stukje van Jessica Durlacher (waar ik
toch geen fan van ben), die thuis nooit popmuziek mocht draaien van
haar
vader en dit braaf ook niet deed, zich later pas realiserend dat het
juist een daad van rebellie zou zijn geweest om wel popmuziek te
draaien. En dan uiteindelijk met Sgt. Pepper's Lonely Hearts Club Band
geconfronteerd wordt en er niet enthousiast over is.
James Murphy, de man achter LCD Soundsystem en muzieknerd bij
uitstek (de beste man heeft tienduizenden LP's en cd's thuis staan),
beweerde ooit in een interview dat er wat hem betreft maar een paar
albums zijn die van begin tot eind helemaal goed zijn. Ik ben het
daar mee eens, wat de keuze tot hét ultieme album al een stuk
eenvoudiger maakt. Er zijn namelijk maar een paar albums die ik keer
op keer kan horen en waarbij ik (bijna) nooit de neiging krijg een
track te skippen. Dat heb ik vreemd genoeg met Folklore van 16
Horsepower, Fleetwood Mac's Rumours en met liefst twee Smiths LP's: The
Queen Is Dead en
Strangeways Here We Come (laatstgenoemde wordt altijd vergeten,
onterecht, want bijna even goed als z'n voorganger). Daarna volgen op
gepaste afstand albums als The Animal Years van Josh Ritter, Neon
Bible van Arcade Fire en A Rush Of Blood To The Head van Coldplay. Het
zal me niet gevraagd worden (ik ben vooralsnog geen gerenommeerd
schrijver), maar ik zou dan dus maar voor The
Smiths gaan. Altijd weer The Smiths ja. Of misschien Morrissey solo?
Toen een medequizster aangaf wel eens iets van The Smiths te willen
horen (na herhaaldelijk gedram van mijn kant), realiseerde ik me dat ik
The Queen Is Dead en Strangeways... best een paar weken zou kunnen
missen. Maar Viva Hate, het eerste solo-album van Morrissey, dát
is
mede dankzij het drie tracks durende openingssalvo Alsatian Cousin,
Little Man What Now? en Everyday Is Like Sunday, plus de steengoeie
single Suedehead een
onmisbaar album en trek ik nog regelmatig uit de kast (mijn collectie
past inmiddels in geen enkel cd-rekje).
Voor dit moment althans. Misschien smeek ik over een paar weken wel of
ik m'n Smiths cd's weer terug mag.
(4
mei 2008)
Stefan H. M. van Zwam - Partial Fields In
Matroid Theory