O, ik ben geen boekenwurm. Ja, ik lees graag over muziek (uiteraard), heb een zwak voor (mooie en dure) kunstboeken, ben gek op katten (dus ook boeken óver katten) en hou van boeken over de geschiedenis (het liefst de Middeleeuwen), maar aan literatuur kom ik niet toe, hoe graag ik dat ook zou willen. Daar moet je geduld voor hebben, iets dat ik nu eenmaal ontbeer. Maar soms lees ik iets waar ik toch op de een of andere manier gek op ben. Dat kan een Harry Potter boek zijn (daar heb ik hier maar niet over geschreven), een journalistiek werk, een verhalenbundel of een interessant kunstboek. Vandaar dit - bescheiden - lijstje verhaaltjes; maar wie weet haalt deze lijst de cd-recensies elders op deze site nog wel eens in.

1001 Spraakmakende Albums
30,000 Years of Art
Hans Aarsman - Ik Zie Ik Zie
Banksy - Wall and Piece
Leo Blokhuis - Grijsgedraaid
Angus Cargill (samenstelling) - Hang The DJ
Paulien Cornelisse - Taal Is Zeg Maar Echt Mijn Ding
Robert Crumb - Genesis
Simon Goddard - Mozipedia: The Encyclopedia of Morrissey and The Smiths
Willem Frederik Hermans - De Geur van een Pasgestoomde Deken
Gert-Jaap Hoekman - Over De Grens
Sven A. Kirsten - Tiki Modern
Steve Knopper - Appetite For Self-Destruction
Doris Lessing - On Cats
Elizabeth Lunday - Secret Lives Of Great Artists
John O'Donnell, Toby Creswell & Craig Mathieson - The 100 Best Australian Albums
Wilfred Owen - Poems selected by Jon Stallworthy
Gert Jan Pos - Mooi Is Dat!
Gerard Reve - Verzamelde Gedichten
Jan Rothuizen - De Zachte Atlas van Amsterdam
Paul Ruven & Marian Batavier - Rijk Door 1 Idee: Het Gouden Filmidee
J.D. Salinger - Nine Stories
Judith Schalansky - Atlas of Remote Islands
Frits Spits - Zestig Strepen
Paul Theroux - The Happy Isles of Oceania
P.F. Thomése - J. Kessels: The Novel

Sue Townsend - The Secret Diary of Adrian Mole (Aged 13 3/4)
Joost Zwagerman (samenstelling) Wah Wah - Groeten van Rottumerplaat
Stefan H.M. van Zwam - Partial Fields In Matroid Theory



1001 Spraakmakende Albums


Vorig jaar stuitte ik in een boekwinkel in Hasselt bij toeval op het boek 'De 1001 Spraakmakendste Films,' een titel die nauwelijks verdere uitleg behoeft; in zo'n duizend pagina's worden nou euh... de 1001 belangrijkste films uit de geschiedenis behandeld, beginnend in 1902 (La Voyage Dans La Lune) tot en met 2003 (euh... Collateral - er staan nog een paar latere in, maar die schieten me nu even niet te binnen). Nu heb ik die laatste niet gezien, maar twee filmliefhebbers in z'n vriendenkring reageerden al vrij verbaasd op die keuze. En trouwens, dat er één film in staat die er eigenlijk niet in thuis hoort is nog tot daar aan toe, maar een écht spraakmakend meesterwerk uit de jaren negentig (Dead Man Walking) schitterde door afwezigheid. Te controversieel? En Guidje had - als fan van het werk van Lukas Moodysson - toch graag Fucking Åmål, of anders toch Tillsammans of Lilja 4-Ever in het boek gezien. Ach, je kan niet alles hebben en de af en toe geweldig mooie stills uit vooral de vroegste films maakten enórm veel goed. Zie het als een gids waaruit je naar hartelust films kunt kiezen voor een 'inspirerend' DVD-avondje.

Dat boek doorbladerend realiseerde ik me dat een boek over 'De 1001 Spraakmakendste Albums' ook zeer welkom zou zijn. En ziehier: ik wandelde enkele weken geleden de Van Piere binnen en kwam dit boek tegen. Hoera! Ik heb bij dit soort boeken altijd een paar mooie testcriteria en wilde meteen kijken of The Smiths' The Queen Is Dead in het boek staat, maar bij het openvallen van het boek viel m'n oog al meteen op Strangeways, Here We Come van The Smiths en als díe er al in staat, dan móet The Queen Is Dead er ook in staan. Het bleek te kloppen. Vreemd genoeg ontbrak het debuut van The Smiths, maar wél stond Meat Is Murder in de lijst. Een ander testje: staat Coldplay's A Rush Of Blood To The Head erin? Ja hoor, de samenstellers waren niet al te grote snobs. Nu de échte vuurdoop: zou Roxette er ook instaan? Met Joyride? Of Look Sharp!? Dat bleek net een brug te ver voor de betrokken recensenten, maar wél drie albums van de Pet Shop Boys; ook sjiek.

Op amazon.com kunnen de azijnpissers het niet laten en klagen steen en been over het ontbreken van enkele meesterwerken en ja, er zit een duidelijke 'Collateral' bij (wat doet Limp Bizkits' Chocolate Starfish And The Hot Dog Flavored Water in godsnaam in dit boek? Dat je een nu metal plaat wilt opnemen is prima, maar kies dan een écht goede cd als Deftones' White Pony) en helaas ook een duidelijke 'Dead Man Walking' (waar is Mezzanine van Massive Attack? Late For The Sky van Jackson Browne?). Er is ook - net als bij het filmboek - ruimte gemaakt voor Nederlandse en Belgische producten, alleen is dat hier vrij lomp gebeurd; ineens stuit je tijdens het doorbladeren op een dubbele pagina met vier albums uit de Benelux die ook de chronologie nogal onderbreken. En tja, waarom Hoe Sterk Is De Eenzame Fietser wel en Voor De Overlevenden van Boudewijn de Groot níet in het boek staat is natuurlijk zeer zeker discutabel (dat is de verantwoordelijke voor de Nederlandse bijdragen (muziekjournalist Tom Engelshoven) trouwens wel met de lezer eens).

Een grotere omissie vind ik dat de samenstellers geen compilaties in het boek op wilden nemen. Dat is jammer, want sommige groepen en muzikanten hebben zich júist voortreffelijk gemanifesteerd als singles acts en van de Eagles wordt juist Their Greatest Hits (1971 - 1975) als meesterwerk gezien. En 'de rode' en 'de blauwe' van de Beatles zijn alleen onder die bijnamen al legendarisch. Misschien geeft dat wel de zwakte van het boek prijs; tot ver in de jaren zestig was een album niet meer dan een verzameling aardige liedjes waar weinig coherentie in te vinden was. Ook de eerste elpees van grootheden als de Beatles waren samenraapsels van eigen liedjes en een hoop covers van oude(re) rock 'n roll liedjes. Het is niet voor niets dat de eerste albums in het boek jazz en soul albums betreft. Trouwens, ook geinig: omdat de tijdsspanne hier een stuk korter is dan bij de filmversie van 'De 1001...' wordt er grofweg vijftig jaar muziek behandeld: de oudste elpee is Frank Sinatra's In The Wee Small Hours. Uit 1955. Het nieuwste album is van vorig jaar (The White Stripes' Get Behind Me Satan).

Over vijftig jaar een nieuwe editie. Te beginnen bij januari 2006: de Arctic Monkeys.

(26 oktober 2006)



30,000 Years Of Art




Een boek met zo'n titel bezwijkt bij voorbaat al bijna onder de eigen pretenties. Als het al niet bezwijkt onder het gewicht, want het ding weegt 6,5 kilo (voor de aardigheid heb ik geprobeerd het boek met uitgestrekte armen zo lang mogelijk voor me uit hoog te houden, maar daar was ik snel genoeg mee klaar; al kan dat ook aan mijn (gebrek aan sterke) armspieren liggen) en de kaft kan dat gewicht niet geheel aan, zo lijkt het. Als koffietafelboek lijkt het me echter niet geslaagd, dan hadden ze toch wel iets meer aandacht mogen besteden aan de buitenkant, want die is wel heel erg suf en saai. Tegelijkertijd dekt de titel de lading wel: het begint met een houten figuurtje van 28.000 jaar voor Christus en eindigt met het kunstwerk Roden Crater van James Turrell, een kunstwerk dat nog niet eens 'af' is. En daar tussenin kunst (wat is kunst eigenlijk?) uit alle windstreken. Letterlijk.

Het roept de vraag op of kunst democratisch is. Het lijkt me van niet. Als kunst democratisch was, dan zouden die schilderijen het meeste waard zijn waar veel vraag naar is of waar veel mensen een reproductie van aan de muur hebben hangen (het huilende zigeunerjongetje). Tegelijkertijd zijn er - bij mijn weten - erg weinig mensen die een reproductie van één van Jasper Johns' werken, laat staan de Mona Lisa van Da Vinci aan de muur hebben hangen. En dat een werk meer waard zou zijn naarmate het ouder is, gaat ook niet op. Er zijn beeldhouwwerken uit de Middeleeuwen of de Oudheid die heel wat minder opgebracht hebben dan twintigste eeuws houtsnijwerk. Dat uitgangspunt is dus wat merkwaardig en nogmaals, wat is kunst? De man (of vrouw) die 28.000 jaar voor Christus uit een stukje hout de 'Leeuwenman van Hohlenstein-Stadel' sneed, zal niet hebben gedacht 'verrek, ik heb kúnst gemaakt.' De kunstenaar zal zich sowieso niet gerealiseerd hebben dat er 30.000 jaar later mensen zijn die het beeldje als zodanig bestempelen en in een boek ('een boek? Wat is dat?') afbeelden. En heeft ie dat 'ding' voor z'n plezier gemaakt, diende het ergens voor of was het compleet nutteloos? Dat zullen we nooit weten, maar de kans is klein dat hij indertijd aan iets als 'kunst' heeft gedacht.

Maar bladerend door 30.000 jaar aan kunst, vallen een aantal zaken op. Allereerst wat voor een achterlijke cultuur er in Europa in de Middeleeuwen heerste. Op kunstgebied waren de Amerikaanse, Aziatische en Afrikaanse beschavingen veel verder gevorderd - een Indonesisch beeldhouwwerk van Ganesha is heel wat knapper gemaakt dan een Duits houtsnijwerk uit dezelfde tijd. En het valt op dat culturen die elkaar helemaal niet zouden kunnen kennen soms dezelfde soorten kunstwerken maken. 'Vruchtbaarheidsbeeldjes' zijn in meerdere culturen terug te vinden, of dat nu West-Europa, Afrika of de Solomon eilanden betreft. En de moai van Paaseiland staan op de linkerpagina terwijl op de rechterpagina beelden van de Tolteken staan. Allebei eenzelfde vorm, allebei vermoedelijk rond het jaar 1000 na Christus gemaakt, maar de kans dat de culturen indertijd met elkaar in aanraking zijn gekomen, is nihil. Persoonlijk gaat mijn voorkeur uit naar dit soort grappige dwarsverbanden, maar ook naar kunst uit de meest vreemde streken ter wereld, of beeldjes die al duizenden jaren geleden zijn gefabriceerd.

Maar met dit soort 'democratisering' van de kunst komen ook een paar leuke toevalligheden voorbij; zo volgt na een aantal pagina's met modern werk van kunstenaars als Andy Warhol, Claes Oldenburg, Bridget Riley en Dan Flavin ineens een kunstwerk van ene Liu Chunhua. Het is een portret van Mao. In sociaal-realistische stijl. Je zou kunnen concluderen dat de westerse kunst de oosterse variant genadeloos in heeft gehaald. Als je het wilt geloven.

(3 juni 2009)



Hans Aarsman - Ik Zie Ik Zie



Hoeveel ik op de Volkskrant vit (en dat doe ik erg graag en vaak, gezien de transformatie van ooit linkse krant naar iets, tja, hoe zal ik het noemen, 'conservatief populistisch'?), er is één rubriek die ik altijd geweldig heb gevonden (en nog steeds vind): De Aarsman Collectie. Een foto, met onderschrift, waarin de foto uitvoeriger wordt behandeld. De eerste keer was ik verbaasd over hoeveel informatie er uit een simpele foto te halen is (vond ik het ook wat pretentieus), later werd het een sport om eerst zelf de foto uitvoerig te observeren en dan het onderschrift te lezen. En dan nóg gebeurde het dat Hans Aarsman (goede naam) iets was opgevallen, dat mij was ontgaan. Een heel enkele keer viel mij iets op, dat Aarsman niet was opgevallen, maar dat waren uitzonderingen. Het grootste démasqué dat met een foto kon gebeuren, was dat die uiteindelijk geënsceneerd bleek te zijn: ben je als argeloze krantenlezer finaal belazerd.

Onnodig om te zeggen, het boek De Aarsman Collectie was dan ook een boek waar ik al lange tijd naar uitkeek (samen met het (hopelijk ooit nog te verschijnen) boek met alle Typex-illustraties voor de OOR). Nu is dat boek er. In de inleiding schrijft Aarsman dat hij per week duizenden foto's bekijkt, soms met 24 stuks tegelijk op een beeldscherm (er schijnen dagelijks zo'n vijfduizend foto's bij de Volkskrant binnen te komen en als ie de sportfoto's zou weglaten, houdt Aarsman er per week nog altijd twintigduizend over). Veel foto's kende ik (nog) niet, anderen komen me bekend voor. Die van Poetin die een klein kuikentje in z'n handen heeft. Die van een Iraaks jongetje dat vol ontzag naar een Amerikaanse militair kijkt. Of die van de 'Geliefde Leider' die met zijn Apparatschik een Noord-Koreaans marinefregat inspecteert. Maar de foto die me nog steeds op het netvlies staat en waarvan ik hoopte dat ie erin zou staan, is die van een stel dat samen de zestigste verjaardag van de man viert. Het is aan een troosteloze tafel, ergens in een banlieu van Parijs. De taart op de tafel ziet er al net zo troosteloos uit, klein, nogal lullig en aan de randen aangebrand. Fijne zestigste verjaardag, al probeer je er maar het beste van te maken. Hier is niet alleen de foto wat sneu, maar het verhaal erachter is ronduit triest; de man zou een jaar later worden doodgeslagen, toen hij zich bemoeide met jongeren die auto's en de etalages van winkels in de buurt aan het vernielen waren. Deze foto is niet meer dan een familiekiekje, onbedoeld uitgegroeid tot nieuwsfoto.

Vorige week stond voor op NRC Handelsblad een foto van drie Amerikaanse militairen in Afghanistan die in allerijl moesten terugvuren vanuit hun standplaats. De man helemaal rechts volledig in uniform, die in het midden in uniform, maar op slippers en de man helemaal links in T-shirt en roze boxershort met de lullige opdruk 'I Love New York', compleet met hartjes. Wat een gave foto. Die was vast heel leuk geweest voor De Aarsman Collectie.

(23 mei 2009)



Banksy - Wall and Piece



Ik had de eerste keer dat ik dit boek zag m'n twijfels of dit boek wel helemaal 'legaal' is, dat wil zeggen, volledig met medeweten van de artiest, Banksy, samengesteld. Het is toch graffitikunst en een beetje handige zakenjongen weet al die foto's gemakkelijk te bundelen en uit te brengen als kunstboek dan wel catalogus. Ik kende het werk van Banksy al lang, meen dat ik bij de vele bezoeken aan Londen door de jaren heen wel eens een werkje van hem 'in het echt' heb mogen aanschouwen (hij heeft toch een zeer herkenbare eigen stijl) en was dus erg geïnteresseerd in dit boek. Ik besloot het te kopen tijdens één van die bezoekjes aan Londen, gewoon, omdat dat leuker is. In New York werd het niet alleen in boekwinkels verkocht, maar ook in quasi hippe kledingzaken zoals Urban Outfitters, in Londen was het ook heel algemeen verkrijgbaar. Ik kocht het uiteindelijk trouwens in Canterbury.

De reden dat ik twijfelde aan de authenticiteit, komt doordat Banksy volledig anoniem door het leven gaat. Er wordt in het boek geen melding van gemaakt, maar ik vermoed dat hij ook nooit door de politie op is gepakt. Wel bijna, toen hij als puber met een paar anderen betrapt werd, omdat hij niet snel genoeg weg kon komen, en zich een tijdje moest verstoppen onder een treinstel. Zoals wél in het boek vermeld staat, besloot hij toen óf helemaal met graffiti kunst te stoppen, óf heel erg goed te worden. Hij besloot tot het tweede, gelukkig. Dus hoe stel je een boek samen met een kunstenaar die anoniem wenst te blijven? Dat schijnt toch vrij eenvoudig te zijn geweest, want hij heeft een eigen website, waar af en toe naar verwezen wordt. Die anonimiteit is juist ook zo leuk aan het hele graffiti gebeuren. Volgens Banksy is veel kunst elitair en is graffiti een eenvoudige manier om z'n mening kenbaar te maken. Het klopt dat veel kunst elitair is en ik heb ook de neiging om mijn mening nogal eens kenbaar te maken, maar zal daarbij niet snel voor graffiti kiezen. Dat leent zich net iets te makkelijk voor slogans en one-liners en mijn mening is iets te veel 'enerzijds', 'anderzijds.' Dat werkt niet zo goed op een muur.

Die mening van Banksy is wel wat obligaat. Het is de mening van elke rebellerende jongere. Tegen de politie, tegen het gezag, voor gelijkheid voor iedereen (ook de zwakkeren in de samenleving), tegen de oorlog (in Irak, in het algemeen) en - nu vind ik het helemaal interessant worden - tegen de onderdrukking van de Palestijnen door Israël (getuige een mooie serie foto's van graffiti op de muur die daar midden in de woestijn wordt gebouwd). Dingen waar elk weldenkend mens niet tegen zou kunnen zijn, ik ook niet (hoera, ik ben een weldenkend mens!). Leuk zijn de anekdotes hoe sommige werken tot stand zijn gekomen of hoe hij tegen politie-agenten aan kijkt ('hun helmen vallen tot over hun wenkbrauwen. Daardoor zouden ze meer autoriteit uitstralen, maar het voordeel is dat ze niet hoger dan six feet kunnen kijken, dus het is zaak om je graffiti op die hoogte te spuiten'). Banksy heeft afbeeldingen gespoten van cokesnuivende en elkaar zoenende politie-agenten ('die werden snel weggehaald') en eentje van koningin Victoria met haar koninklijke kont bovenop het gezicht van een onderdaan ('die werden heel erg snel weggehaald.'). Mooi is de serie waarin hij in musea werkjes van hemzelf ophangt (een trucje dat een Eindhovenaar ook in het Van Abbemuseum heeft toegepast, maar hij was, zo blijkt nu, niet bijster origineel met die actie), vaak compleet met toelichting. Het bedrog werd meestal pas na dagen ontdekt, of totdat de lijm los liet.

De ironie wil dat Banksy inmiddels kunst is geworden. Hij wil er niet rijk van worden en laat al voor de inleiding weten tegen copyright te zijn (iets waar hij voor dit boek dan toch een keer aan moet toegeven), maar er zijn al diverse tentoonstellingen van z'n werk geweest. In een museum, waardoor je geneigd bent om te denken: 'tsssk, wat elitair.'

(7 juli 2009)



Leo Blokhuis - Grijsgedraaid


Ik zou best goede vriendjes met Leo Blokhuis kunnen worden; we hebben allebei een grote interesse in muziek, maar zijn geen muzieknerds die de schoenmaat van de productie assistent van het b-kantje bij een vergeten jaren zestig hit weet - zo iets. Blokhuis is trouwens niet eens zo'n heel grote kenner (iets dat ie zelf ook toegeeft) en dat bleek ook wel toen 'm vorig jaar in een radioprogramma werd gevraagd naar beroemde zingende domineeskinderen. Ik lepelde zo Aretha Franklin, Tori Amos en - vooruit, ook de Nederlandse tak - Brainpower op, maar Blokhuis kwam met moeite tot twee namen. Dat geeft verder niks. Waar ik me wél aan ergerde (en nog steeds aan erger), is de neiging van 'm om elke gelegenheid aan te grijpen om te roepen dat Coldplay niets meer dan Radiohead Light zou zijn (er was bij Top 2000 a Go Go iets raars aan de hand; Blokhuis vond het een schande dat Radiohead ontbrak in de Top 2000 - op zich terecht - maar vergat dat de Radiohead nummers door de samenstellers van de lijst doodleuk eruit gefilterd worden wegens 'te weinig Radio 2') en bovendien een verschrikkelijk overschat groepje. Een beetje flauw is dat wel en ook nog es onterecht. Goed, hemelbestormend is die groep rond Chris Martin niet, maar Thom Yorke c.s. worden óók hopeloos overschat.

Goed. Tot zover de ergernissen. Ik las namelijk over het boek Grijsgedraaid en tja, da's dan toch weer écht iets voor mij. Ik wachtte nog eventjes of ik het niet cadeau zou krijgen van deze of gene (december: feestmaand) maar dat was niet het geval en dus kocht ik een week geleden een exemplaar. Toevallig net die dag in Amsterdam, dus onderweg naar huis kon ik het al helemaal uitpluizen. Of grijslezen. Over de verhalen achter de liedjes. Over Blackbird, een liedje dat Paul McCartney baseerde op de Bourée van Bach en al jaren hoog genoteerd in de Top 2000. Blokhuis vertelt vol plezier over z'n ontmoeting met McCartney voor het televisieprogramma de Top 2000 a Go Go. Over The Verve, die over hun grote hit Bitter Sweet Symphony geen cent van de royalty's krijgen; die gaan naar Jagger en Richards, omdat het strijkmotiefje uit de beroemde jaren negentig gejat is uit hun (This May Be) The Last Time (een nummer dat (curieus) voor de helft bestaat uit een traditional). 'Het beste nummer dat Jagger en Richards in twintig jaar tijd hebben geschreven,' zo vertelde Verve frontman Richard Ashcroft lichtelijk verbitterd over de gang van zaken.

Het is slechts één van de treurige verhalen in het boek. Dat rond P.F. Sloan, songschrijver van het in de uitvoering van de Barry McGuire bekende Eve Of Destruction, is eveneens triest. Iemand die constant tegengewerkt wordt door de conservatieven in Amerika, die flauwe covers van het nummer opnemen omdat ze Sloan maar een watje en een lafaard vinden (het gebeurde ook al es met Universal Soldier van Donovan, dat in een zeer foute coverversie door (gevallen) surfhelden Jan & Dean (!) werd bewerkt tot Universal Coward). Sloans carrière wordt erdoor gesaboteerd en hij is tegenwoordig een gedesillusioneerd man. Maar kan nog wel goed leven van de royalty's en treedt af en toe op. Een nieuwe cd zit er niet in; er is enkel in Japan nog wel interesse. Misschien wel het treurigste verhaal is dat over Without You, geschreven door het songwriterduo van Badfinger, Pete Ham en Tom Evans. Het talent van de groep komt nooit tot volle bloei door mismanagement bij platenmaatschappij Apple, de manager verduistert honderdduizenden dollars, platen worden vervolgens door nieuw label Warner uit de handel genomen en de groep blijft berooid achter. En de manager strijkt nog jarenlang royalty's op van de song Without You. Beide muzikanten plegen uiteindelijk zelfmoord.

Blokhuis schrijft trouwens nog verdomd lekker, of - hoe dat dan (o gruwel) wordt genoemd - hij heeft 'een vlotte schrijfstijl.' Springt hier en daar wel érg van de hak op de tak als hij in een terzijde begint over Nana Mouskouri, volgens Blokhuis de enige niet religieuze zangeres die ook in gereformeerde kringen nog wel geaccepteerd wordt, en slaat vervolgens door in een biografie over de Griekse zangeres. Voor de rest valt het mee en is het veel beter geschreven dan 1001 Albums, het boek met 1001 albums (goh) maar dat, doordat de teksten letterlijk (!) uit het Engels zijn vertaald, nogal wat rare typische Engelse uitdrukkingen en vreemde (soms ronduit kromme) zinsconstructies oplevert. Tussendoor nog wat Top 10's met de beste bluesklassiekers, de beste break up songs of de grootste draken. Vreemd genoeg kan ik me in de meeste lijstjes nog best vinden en het helpt ook dat Blokhuis zich nergens negatief uit laat over Coldplay (en ook nergens Radiohead ophemelt).

De lay-out biedt hier en daar een subtiele verwijzing naar de totstandkoming van het boek. Af en toe staat er een e-mail te lezen waarin contact wordt gelegd met muzikanten of informatie wordt gevraagd naar bepaalde songs. Bij het verhaal achter Eve Of Destruction staat een hoesje afgebeeld van een nieuwe cd van P.F. Sloan en een persbericht. Release datum: 22 augustus 2006. Met die release is het toch nog goed gekomen.

(5 januari 2007)


Angus Cargill (samenstelling) - Hang The DJ


Bijna twee jaar geleden kocht ik in Sydney dit leuke boek. Ik had er al eerder over gelezen, had het ook in een winkel zien liggen, maar nog niet gekocht. Nu kocht ik het toch en dat was nog best een risico; een harde kaft met een papieren omslag en dat vervolgens zonder noemenswaardige beschadigingen in de bagage meenemen is een hele opgaaf, maar zonder meer gelukt. Die sjieke uitgave is een wat atypische vorm voor wat in feite een boek is met vooral lijstjes, lijstjes en lijstjes (al verscheen er later ook een paperback variant). De titel belooft al veel goeds: Hang The DJ, verwijzend naar een overbekende regel uit Smiths-song Panic. Wat volgt is een stortvloed aan lijstjes van min meer bekende Britten. Voor een niet-anglofiel zal er weinig bekends bij zitten, maar wie een beetje oplet, komt op een aardige hoeveelheid leuke bekende namen: Snow Patrol zanger Gary Lightbody heeft een lijstje met werk van – schrik niet – Aphex Twin, Napalm Death (!), NWA, Yat-Kha en Eminem en singer-songwriter Tom McRae heeft een top-10 waarin ie aantoont dat vrouwelijke singer-songwriters veel beter zijn dan de mannelijke. Aangezien hij voor de bewijsvoering Feist, Joni Mitchell, Joan Armatrading en Kate Bush aanvoert, kan ik hem niet anders dan gelijk geven.

Het leukste bij de top-10 van Tom McRae is dan ook de toelichting. Zo bekent McRae bij z'n keuze voor Natalie Merchant dat hij het geweldig vindt dat die zangeres door de jaren heen een diepere stem heeft gekregen. Voor de zanger een geruststelling dat ie in de toekomst vermoedelijk een diepere stem gaat krijgen, maar hij zal altijd meer June Carter-Cash blijven dan dat ie ooit Johnny Cash wordt. Ook leuk is het onderwerp van sommige lijstjes. Want Lightbody kiest nogal herrie-acts met als uitgangspunt 'Ten Unsettling Songs for a Middle-American White Guy to Awake to from a Coma.' Schrijver Simon Reynolds heeft een erg grappige lijst gemaakt van geweldige singles die allemaal op nr. 2 zijn blijven steken in de Britse hitlijsten (het draagt de veelbetekenende titel 'Deserving but Denied: Thirty-three No. 2s That Should Have Been No. 1'). Er komen schokkende namen voorbij: The Who's My Generation, Waterloo Sunset van The Kinks, de dubbele a-kant (!) Strawberry Fields Forever/Penny Lane van de Beatles, Sparks met hun single This Town Ain't Big Enough for the Both of Us, het merkwaardige O Superman van Laurie Anderson (ook wel de echtgenote van Lou Reed), Justified and Ancient van The KLF & Tammy Wynette en als klap op de vuurpijl Deee-Lite met Groove Is In The Heart. Bij die laatste is het saillante detail dat het op nr. 2 is blijven steken terwijl het in de betreffende week exact evenveel was verkocht als The Joker van de Steve Miller Band. Too close to call, dus eigenlijk.

Het zijn dit soort feitjes en anekdotes waar ik altijd heel erg blij van word. Hang The DJ staat er nogal vol mee: Jefferson Airplane's White Rabbit heeft geen refrein (was me nog nooit opgevallen), de aan een rolstoel gebonden zanger Robert Wyatt werd ooit voorafgaand aan een opname voor Top Of The Pops gevraagd of hij niet in een leunstoel op het podium wilde zitten omdat een rolstoel wel wat confronterend zou zijn voor het publiek, de fotograaf Kevin Cummins maakte in februari 1984 foto's van een piepjonge Madonna die in de legendarische club Hacienda optrad maar bij de ontwikkeling mislukten de foto's, waarop z'n assistente zei 'ach, gelukkig is het maar Madonna, stel je voor dat het A Certain Ratio was geweest,' de song Rumble van Link Wray is ooit verboden terwijl het nota bene een instrumentale song is en Bob Dylan heeft toegegeven dat ie pissig was op Neil Young toen hij diens Heart Of Gold es op de radio hoorde; hij vond het teveel als hemzelf klinken. Ook leuk zijn de bekentenissen. Ik ken Richard T. Kelly niet, maar dat ie toegeeft dat Alone van Heart een geweldige power ballad is, is altijd goed om te lezen; het is namelijk inderdaad een briljante song.

Om geheel in stijl van het boek af te sluiten, hier een top-10 van de merkwaardigste lijstjes in een boek met enkel merkwaardige lijstjes.

1. I Don't Want to Go to Rehab: Ten Records by People Obviously in a Terrible State that Are Unfortunately Much Better than Anything They Made Once They Cleaned Up
2. Lo, The Downcast Shall Be Exalted! Ten Reputedly Worthless Albums that Will One Day Be Recognised as Rather Nifty
3. Heavenly Pop Hits from the Airborne Convent: Ten Songs that Define Flying Nun's Dunedin Sound
4. Crazy in Love: Ten Terrifying Pop Psychodramas
5. The Mythology of Plaid: Ten Check-shirted Records
6. The Dirty Dozen: Twelve Great Artists Who Are Terrible Influences
7. Ten Songs Under Two Minutes (And Ten More Up to Ten Times as Long)
8. I Don't Want to Hurt that Man, I Just Want to Kill Him Dead: Female Murder Ballads in the Pre-war Era
9. The Pecking Order: Ten Songs About Chickens
10. More Kicks than Pricks: Ten Japanese Bands I Love for No Good Reason Other than I Love Them

(17 oktober 2010)



Paulien Cornelisse - Taal Is Zeg Maar Echt Mijn Ding


Ik verkeer in de gelukkige omstandigheid dat ik familie en vrienden heb die als ze geen idee hebben wat ze me cadeau moeten doen, uiteindelijk toch altijd wel met iets op de proppen komen dat heel leuk is (dat voorkomt een hoop gênante momenten waarbij ik moet veinzen dat ik iets écht heel leuk en origineel vind, iets waar ik erg slecht in ben). Zo dachten een oom en tante 24 april jongstleden (ze hadden 's middags nog gebeld en me rechtstreeks gevraagd of ik nog wensen had, maar ik wist niks) toen ze de boekwinkel inliepen 'hmm, een boekje over taal voor een journalist, dat is wel zo toepasselijk' (de sticker op de kaft met de tekst 'al meer dan 250.000 exemplaren verkocht' even negerend, want dat maakt het nog best riskant; misschien heeft de jarige het cadeau al) en kwamen ze met Taal Is Zeg Maar Echt Mijn Ding van Paulien Cornelisse op de proppen. Een bestseller en typisch zo'n boek dat ik op mijn lijstje had staan van 'moet ik eens een keertje kopen' (maar ook typisch een boek om cadeau te doen, immers, iedereen heeft wel 'iets' met taal). Ik heb er zelfs al eens mee in mijn handen gestaan, maar uiteindelijk heb ik het niet gekocht. Geen idee waarom niet hoewel ik vermoed dat het met de vrij rommelige opmaak te maken heeft (al valt dat nu ik het terug lees, reuze mee).

Dat Taal Is Zeg Maar Echt Mijn Ding zo'n verkoopsucces is, is niet vreemd. Het is toegankelijk geschreven, het is grappig maar bovenal zijn de situaties heel herkenbaar. Neem nou het stukje over de namen die kinderen tegenwoordig bij hun geboorte krijgen. Zoals kinderen die vernoemd zijn naar de plek waar ze verwekt zijn (ooit was ik bij de buren op de koffie en vrienden van hen bleken een dochtertje te hebben met de naam India. Ik floepte het er zomaar uit: 'zozo, negen maanden ervoor op vakantie geweest in India?' Of jongetjes die als naam Oren, Splinter, Bink, Broer, Hero, Gras, Bruin, Gajes (!) of Kenzo mee krijgen. Wie heeft dat bedacht? Goed, ik snap ook wel dat mócht je verrassend uit de hoek willen komen, je je kind tegenwoordig met goed fatsoen niet meer Bram kan noemen (ik ken op het moment drie jonge stellen met een zoon met die naam. De vader van één van die drie stellen vertelde na de geboorte: 'ik heb altijd gezegd: 'als ik een zoon krijg, noem ik 'm Bram.'' Toen ik vervolgens vroeg waarom ie z'n eerste zoon dan Niels had genoemd, had ie geen antwoord meer klaar), maar er zijn toch zat léuke alternatieven? De meisjes vergaat het niet veel beter: Wiveka, Shibuti, Mus, Noni Bloem, Tijgerlelie, Mirage, Bende, Lewin Tammes (in het geweldige boek Stemmen Op Schrift van Frits van Oostrom zit een opsomming van Middeleeuwse namen en die komen soms verrassend dicht bij bovenstaande voorbeelden waarmee de cirkel rond is wat betreft de namen; we zijn teruggekeerd naar Middeleeuwse praktijken).

Heerlijk is ook het hoofdstuk waarin de draak wordt gestoken met zoiets ergerlijks als Valentijn. Over moeders die heel eng zijn omdat ze hun zoon of dochter op 14 februari een kaart sturen 'omdat ie anders helemaal niks krijgt.' En dat Valentijn sowieso een wat merkwaardig feest is, omdat eigenlijk gevierd zou worden dat 'een celibataire geestelijke is omgelegd' (wat ik niet wist en dat is natuurlijk altijd een goed quizweetje). Ook herkenbaar is het stukje over oud en nieuw. Ga je in op de uitnodiging van dat stel dat je eigenlijk niet leuk vindt om daar Oudjaar te komen vieren, of zeg je nee en hoop je stiekem op een leukere uitnodiging, het risico lopend dat áls die uitnodiging niet komt, je alsnog alleen thuis zit. (In die categorie ken ik er nog wel eentje: mensen die nauwkeurig onderscheid maken tussen 'vrienden' en 'kennissen.' Ooit kreeg ik iemand die daar heel precies in is op de kast door 'm een vriend te noemen. Ik wist ook donders goed dat het volgens de gangbare criteria meer een kennis zou zijn, maar z'n reactie was kostelijk.)

Ook al staat helemaal aan het begin van het boek het geruststellende 'Wees maar niet bang, het gaat niet over jou,' toch ga je er bij het lezen erg op letten of je zelf ook wat vreemd taalgebruik hebt. Ik denk dat het meevalt, maar je weet maar nooit. Obligaatheden als 'als ik even heel eerlijk ben' komen niet uit mijn mond, al gebruik ik bij de Belastingtelefoon meer dan eens de iets beschaafdere variant 'met alle respect' (die volgens Cornelisse eigenlijk ook niet kan). Maar ter verdediging edelachtbare, als je iemand aan de telefoon hebt die werkelijk te dóm voor woorden is en écht niks van belastingen af weet (en dat gebeurt toch meerdere malen per dag), dan kan je moeilijk zeggen 'o, wat bent ú dom' (al is die verleiding af en toe erg groot) en verlaag je je inderdaad liever tot platitudes als 'met alle respect meneer, maar dit ben ik toch echt niet met u eens.' En ik zal eerlijk toegeven (oei, daar ga ik alweer) dat ik 'enfin,' ook vaak gebruik, al zal je me nooit dingen horen zeggen 'weet je wat óók leuk is,' al ken ik wel weer zat mensen die dat wel doen. En ik zeg ook wel eens 'dat is typisch zó 2009.' Maar dat doe ik dan wel enkel postmodern (hoezo hoogdravend) door te gaan roepen: 'o, Lady Gaga, dat is zo september 2009,' om maar aan te geven hoe idioot dat soort etiketjes is.

Cornelisse geeft toe dat ze zelf ook vaak de fout in gaat. Dat klopt. En ik ben in bovengaand stukje ongetwijfeld ook veel de fout in gegaan. De schrijfster zelf laat in het boek trouwens weten op 'mannen met een zachte g' te vallen. Die vindt ze bijzonder aantrekkelijk. Ik geef het maar even mee.

(15 mei 2010)



Robert Crumb - Genesis



Ik heb het me in een melige bui met een paar medequizzers wel es afgevraagd: hoe zou een literatuurcriticus Genesis recenseren als het nu uit zou komen? Vermoedelijk zouden ze schrijven dat het vrij ongeloofwaardig is met al die personages die gemiddeld zo'n negenhonderd jaar (Seth wordt 912, Enos wordt 905, Kenan wordt 910, Mahalaleël wordt 895, Jared wordt 962, Henoch wordt 'slechts' 365, Methusalem wordt 969 (en dus niet, zoals algemeen wordt verondersteld, duizend) en Lamech wordt 777 jaar oud) oud worden. En een vriend van me leek het sowieso wat idioot om in een bestek van een paar bladzijden het ene na het andere personage op te voeren, vervolgens het nageslacht van al die personages aan te geven en daar de rest van het boek dan niet meer op terug te komen. Laat dat soort informatie dan weg! Enfin, je zal het antwoord op die vraag nooit weten, want Genesis (en de bijbel in het algemeen) is zó'n belangrijk onderdeel van het wereldwijde cultuurgoed geworden (kijk bijvoorbeeld alleen al naar het aantal schilderijen met bijbelse taferelen) dat je wel een pretty miserable recensent moet zijn om Genesis te gaan lezen en niet bij het verhaal over Adam en Eva of de Ark van Noach te denken 'hmm, dit verhaal komt me ergens wel bekend voor.'

Ik wilde Genesis al een tijdje lezen. Eigenlijk wil ik heel de bijbel es lezen, het Oude én het Nieuwe Testament. Niet omdat ik gelovig ben (of zoekende), maar juist omdat het zo'n belangrijk boek is binnen de joods-christelijke (gatverdamme, het lijkt me duidelijk dat ik die term hier ironisch bedoel) cultuur. Toen ik in de Brugklas zat, zat de bijbel in mijn boekenpakket en bij lessen Levensbeschouwing werd die gebruikt. Mijn ouders (beiden heiden) vonden dat erg grappig en ze plaagden me er mee - had ik maar niet zonodig naar een katholieke middelbare school moeten willen gaan. Ach, ze mochten plagen wat ze wilden, het ging mijn docent er vooral om dat we wisten hoe we verhalen op konden zoeken in dat boek en lezen deden we er niet in. Maar als ik me verveelde, las ik zelf een stukje. Toen was het me al opgevallen dat alle bijbelverhalen díe ik sowieso kende (niet zo heel veel), in de eerste paar bladzijden van Genesis aan bod komen: de Schepping van de aarde, Adam en Eva, de verbanning uit het Paradijs, Kaïn en Abel en de Ark van Noach - ze komen allemaal in de eerste paar bladzijden voorbij. Ik begon me al snel af te vragen wat er dan in godsnaam in al die andere bladzijden nog behandeld zou worden.

Flash forward naar zo'n slordige vijftien jaar later. In het pubquizzen wordt regelmatig naar een bijbels personage gevraagd. Ik en Bram (de twee broekies in het quizteam) weten die meestal meteen, de oudere generatie laat het hier afweten. Maar toch weet ook ik vaak het antwoord niet en ik nam me dus wederom voor: ik ga es de bijbel lezen. Toen ik juni dit jaar in New York was, zat ik een half uurtje in Trinity Church, vlakbij Ground Zero. Voor me in de kerkbank lag een bijbel en ik ging erin bladeren. Dat de Bekende Verhalen aan het begin van Genesis stonden, wist ik dus wel, maar het was me eerder niet opgevallen hoe idioot die opsomming van personages en hun bizar hoge leeftijden is. Want al die mannen die ouder dan 900 jaar worden, dat valt voor mij toch snel in de categorie 'sterke verhalen.' Ik vroeg - en vraag - me af of het hier niet een vertaalfout betreft. Okee, er gebeuren in Genesis veel idiote en onverklaarbare zaken, maar dat mensen een bijna bovennatuurlijke leeftijd halen, is toch wel heel bizar. Ik had niet ver genoeg doorgelezen - later blijkt dat God de mensheid sterfelijkheid geeft en het maximum aantal levensjaren van de mens terugbrengt naar 120 (wat een verdomd accurate schatting is, want in de geriatrie wordt die leeftijd toch beschouwd als het maximum dat een mens kan worden, al is de Franse Jeanne Calment 122 geworden: ze is de enige).

Later die week kocht ik The New Yorker en daarin bleek (toeval bestaat niet) een voorpublicatie van Robert Crumb's stripvariant van Genesis te staan. Dit was dé oplossing. Ik kocht gewoon de stripversie van Genesis. Robert Crumb is een fenomeen in de wereld van de Amerikaanse comix en z'n tekenstijl staat me wel aan. En zo geschiedde. Vorige week kocht ik Genesis, getekend door Robert Crumb. Crumb gaf in interviews al aan dat hij de tekst letterlijk heeft genomen en dat is te merken - ook in de Nederlandstalige vertaling van Nicolaas Matsier die ik lees. Het wat gezwollen taalgebruik is even wennen, maar na een paar bladzijden is dat geen enkel probleem meer. En de tekeningen zijn mooi en nergens blasfemisch (wat mij betreft dan, maar ik ben niet gevolig). Crumb vreesde echter de religieuze fanatici die op hun beurt bang waren dat de striptekenaar Genesis belachelijk zou maken. Misschien dat Crumb daarom de tekst letterlijk heeft gevolgd; christenen die zich beledigd voelen, hebben eigenlijk niks in te brengen. Want Crumb heeft zich in z'n tekeningen keurig gedragen. Ook van z'n voornemen om God af te beelden als zwarte vrouw zag hij af, daarvoor in de plaats kwam een man met een lange baard die verdacht veel op z'n vader - wat zou Freud daar van vinden! - lijkt. Of zoals Crumb het stelde: 'als je het Oude Testament leest, kom je er gauw achter dat God een nukkige Joodse patriarch is.'

Of God inderdaad 'een nukkige Joodse patriarch' is, weet ik niet, maar wat ik wel weet, is dat ik niet vrolijk word van de God uit het Oude Testament. Het is een nogal wraakzuchtig heerschap dat constant de zondigen bestraft. En die straffen zijn ook niet misselijk. Adam en Eva worden uit het Paradijs verbannen omdat Eva (de vrouw he! Zie hier een vroeg, weinig subtiel anti-feministisch statement) een vrucht van de Boom des Levens plukt, Noach wordt opgedragen een ark te bouwen en de dieren te redden omdat Hij een Zondvloed op de agenda heeft staan en de steden Sodom en Gomorrah worden door God vernietigd vanwege de Grote Zonden van de bevolking (maar niet alvorens Abraham en z'n naaste familie gered te hebben). Op andere plekken komt God toch op me over als een intrigant. Ik vind het toch weinig prettig om te zien hoe de vrouw van Abraham (Sarai, later gaat ze de naam Sara dragen) en z'n slavin (Hagar) tegen elkaar worden uitgespeeld. En over Abraham gesproken, waarom is juist híj de Uitverkorene? Eenmaal bij het verhaal van Jakob en Esau aangekomen (het eerstegeborenerecht en het bord linzensoep, wederom een bekend verhaal), krijgt Genesis toch wel wat weg van een soort Goede Tijden Slechte Tijden avant la lettre. Met Isaäk die wel Esau, maar niet Jakob wil zegenen, Isaäks vrouw Rebekka die dat hoort en Jakob vertelt dat hij zich beter als Esau kan verkleden om z'n vader te misleiden en Esau die hier vervolgens natuurlijk niet blij mee is. Tja.

Het mooiste verhaal van Genesis is dat van Jozef, die door z'n broers als slaaf wordt verkocht en in Egypte aan het hof van de farao carrière maakt. Hij blijkt een gave te hebben tot het duiden van dromen en weet zo het land voor een enorme voedselramp te behoeden (de zeven vette en de zeven magere jaren). Vanwege de voedselnood staan de broers van Jozef vroeg of laat op de stoep: ze willen door de Egyptenaren geholpen worden, maar herkennen Jozef, inmiddels een belangrijke informant van de farao, niet eens. Komt het verhaal je bekend voor? Dat kan kloppen; het vormde voor Andrew Lloyd Webber en Tim Rice de inspiratiebron voor de musical Joseph And The Amazing Technicolor Dreamcoat.

Ik vraag me bij het lezen af of Genesis niet te serieus wordt genomen. Dat wil zeggen, door duizenden jaren heen is het boek zo vaak op een andere wijze geïnterpreteerd dat je je afvraagt of er al die tijd niet teveel achter sommige verhalen is gezocht. Ja, er zit ongetwijfeld een moraal in veel verhalen, maar misschien zit die er bij sommige andere juist helemaal niet in. Een mening die door Crumb wordt gedeeld. 'Het idee dat mensen dit boek voor duizenden jaren zo serieus hebben genomen, lijkt compleet idioot en belachelijk, totally nuts.' Crumb heeft dan ook meer met gnostiek dan met 'het geloof' in het algemeen. De reacties van gelovigen zijn trouwens inderdaad kritisch. Althans, soms. Dan krijg je de standaard calimero-reactie van een humorloze gristen die zich gekwetst voelt en dan gepikeerd afvraagt of Crumb ook een stripversie van de koran had durven maken. Waarmee diezelfde gristen aangeeft net zo intolerant te zijn als de gemiddelde fundamentalistische moslim (helaas hoor je dit soort kneuterig gristelijk gezever ook in Nederland steeds meer, maar dat terzijde).

Toch ben ik blij dat ik Genesis nu heb gelezen. Vrolijk word je er niet van, maar het is wel een wezenlijk onderdeel van het wereldwijde cultuurgoed. Het schijnt dat Crumb vier jaar op deze stripversie heeft gewerkt en dat is er aan af te zien. Hij heeft het liefdevol en nergens cynisch gedaan en elke tekening is prachtig gedetailleerd. Het is dan ook de vraag of de rest van de  Torah of Pentateuch (Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium, de onmiskenbare basis van het Oude Testament) nog verstript gaat worden. Ik vermoed van niet. Crumb is al 66 en zal nog zat andere projecten hebben lopen. Leuk voor hem, jammer voor ons lezers.

(19 december 2009)



Simon Goddard - Mozipedia: The Encyclopedia of Morrissey and The Smiths



Waar houdt het 'normale' fandom op en begint de obsessieve adoratie van een idool? Je vraagt het je af. Morrissey-fans (al heeft de zanger zelf het liever over z'n 'apostelen') schijnen het fanatiekst van alle muziekfans te zijn. Ik moet zeggen dat dit redelijk zal kloppen. Althans, bij alle drie de optredens van Morrissey die ik in 2006 zag, beklom een fan het podium. De mooiste was de eerste keer in de Heineken Music Hall. Stel je de volgende situatie voor. Morrissey staat aan de linkerkant van het podium te zingen, aan de rechterkant breekt een fan door de barriers, beklimt het podium en rent helemaal naar de linkerkant om Morrissey te omarmen, alvorens weggesleept te worden door de security. Morrissey blijft (gespeeld) nuchter onder de omstandigheden en zegt nuchter 'oh well.' Toen ik onlangs naar een concert in Nijmegen ging, samen met een grote Morrissey-fan, vertelde hij me vol trots hoe hij bij het laatste optreden een stukje van Morrissey's blouse af had gescheurd. En hij had 'm, een keer daarvoor, de hand geschud. 'Wil jij 'm dan niet aanraken of de hand schudden?' vroeg deze fan bijna teleurgesteld aan me. Nee, dat hoeft niet. Het zou leuk zijn, maar het idee alleen al om vooraan te staan in een drukke mensenmassa maakt me onpasselijk (ik sta liever achter in de zaal met de handen over elkaar toe te kijken).

Ik vermoed dat Simon Goddard behalve muziekjournalist ook een vrij obsessieve Morrissey fan is. Althans, anders ga je geen 544 pagina's tellende encyclopedie maken over The Mozfather (dat is een bijnaam waar Morrissey zelf niet blij mee is, zo blijkt uit het lemma The Mozfather). Je leert met dit boek wel meer over Morrissey en The Smiths. Uit het lemma Margaret On The Guillotine blijkt dat Morrissey geen fan is van Margaret Thatcher en dat hij haar het liefst onder de guillotine zou zien liggen. De Britse veiligheidsdienst deed zelfs een politie-inval bij de zanger. En uit het lemma Family blijkt Morrissey's verhouding met z'n vader toch niet zo slecht te zijn als altijd werd gedacht, maar heeft hij een bijna obsessief hechte band met z'n moeder (die Morrissey stimuleerde met muziek en cultuur bezig te zijn en in de tijd van The Smiths zelfs een tijdje alle zaken regelde) en schijnt ook een twee jaar oudere zus te hebben. Dan is er bijna sprake van De Onttovering van Morrissey; mijn voorstelling van de zanger als eenzame adolescent en enigskind blijkt niet te kloppen. Nee, mijn idee dat dit boek een grap was, bleek niet te kloppen; de Mozipedia is bloedserieus. Het is bovendien goed gedocumenteerd, gezien de indrukwekkende lijst voetnoten achterin.

Morrissey is bij uitstek een artiest waar bij leven al mythevorming over ontstaat. Dat komt natuurlijk vooral door Morrissey zelf. Het is een persoon die uitgesproken kan zijn in interviews en zeer principieel is. En het komt doordat hij in z'n teksten graag verwijst naar personen uit de populaire cultuur, dweept met dichters als Wilde, Keats en Yates en tekstueel verwijst naar het werk van artiesten uit de glamrock (de New York Dolls voorop, de Sparks als goede tweede). En vooral de hoezen van de lp's en singles waren kunstwerkjes, met mooie stills uit jaren zestig televisiedrama's, met een stemmig kleurenfilter er overheen. Het leuke is dat een hele hoop vragen die je had, zo beantwoord worden. Want over welke uit de jaren zestig bekende tieneracteur gaat Little Man, What Now? op Viva Hate? Vermoedelijk gaat het over Malcolm McGee. En wat precies had Morrissey nog niet earned, volgens de titel van You Just Haven't Earned It Yet, Baby? Het was een reactie van platenbaas Geoff Travis op Morrissey's vraag of hij van huis opgehaald zou kunnen worden. En hoe zat dat nou met die cover van I Want A Boy For My Birthday, een cover van jaren zestig meidengroep de Cookies die The Smiths in hun begindagen speelde, met het idee om zich te presenteren als een all gay band. Dat laatste blijkt een mythe, maar I Want A Boy For My Birthday werd wel degelijk veel gespeeld in de begindagen en is ooit op een demo gezet. Een eerbetoon aan de New York Dolls, die hadden ook een liedje van een meidengroep gecoverd, maar na een paar optredens had de groep voldoende eigen materiaal en verdween het liedje van de setlist.

Alleen de bandnaam, die is me nog niet duidelijk geworden. Er gaan verschillende verhalen over het ontstaan van de naam The Smiths. Het zou een tegenhanger zijn voor de pretentieuze namen die begin jaren tachtig 'in' waren, zoals Orchestral Manoeuvres In The Dark of A Flock Of Seagulls. Veel meer alledaags dan The Smiths kon niet. Een andere verklaring zou zijn dat Smith de meest voorkomende achternaam in Ierland is en zowel Morrissey en gitarist Johnny Marr hadden Ierse wortels. Een derde en vierde verklaring staan nu in de Mozipedia. De naam zou een eerbetoon zijn aan Patti Smith, waar Morrissey fan van zou zijn. Interessant, maar dan zou - gezien Morrisseys obsessie met Sandie Shaw en Oscar Wilde - een naam als The Wildes of The Shaws een logischer keus zijn geweest. Een andere suggestie komt voort uit Morrissey's obsessie met de Moors Murders. Mogelijke handlangers van de twee daders werden in de pers ook wel The Smiths genoemd. Het kan, maar vermoedelijk zijn er nog veel meer verklaringen. En dus worden niet álle geheimen rond Morrissey ontrafeld.

Overigens zou je willen dat alle songteksten zo doorwrocht zouden worden uitgeplozen. Toen ik deze encyclopedie kocht, schafte ik ook de heruitgave van Joyride van Roxette (een jeugdzonde, ik was verliefd op zangeres Marie) aan. Terwijl ik de tracklisting bekeek kon ik de neiging om te checken of Perfect Day een knipoog is naar de Lou Reed-song met dezelfde titel bijna niet onderdrukken en wilde ik weten of het inderdaad waar is dat er van het album Joyride zes (!) singles zijn getrokken. Maar wat betreft Roxette blijft het behelpen met de wikipedia. Roxette-fans zijn niet zo fanatiek.

(22 november 2009)



Willem Frederik Hermans - De Geur Van Een Pasgestoomde Deken



Bij het aanbreken van de Boekenweek ben ik altijd weer verbaasd over het opportunisme van de hele boekenwereld. Ineens heeft elke schrijver iets met het thema van die Boekenweek. Een paar jaar geleden was ineens iedereen gek op muziek (wat wel een hoop leuke boekjes opleverde, het moet gezegd), dit jaar heeft íedereen iets met een huisdier. Jaja. Dat soort opportunisme is eigenlijk aan mij niet besteed, dus ik wil alleen van boekjes van schrijvers weten waarvan ik allang weet dat het erkende dierenfreaks waren of zijn (en dat zijn in de meeste gevallen poezen. Midas Dekkers schreef het al ooit dat Harry Mulisch niet moet verwachten ooit nog de Nobelprijs voor de Literatuur te krijgen. Want een teckel, dat kan natuurlijk niet (al zou de teckel de meest katse onder de honden zijn. De meest katse onder de honden; het moet niet gekker worden)). Verder wist ik al dat Simon Vestdijk, F. Bordewijk en Willem Frederik Hermans naast niet onaardige schrijvers ook grote poezenliefhebbers waren (ik heb ze niet voor niets allemaal voor m'n lijst gelezen; al bleken ze pas achteraf bij toeval allen kattenfreak te zijn). En NRC columnist Frits Abrahams schrijft ook geregeld een liefdesverklaring aan z'n favoriete huisdier, dus zijn boekje zie ik ook met belangstelling tegemoet.

Naar dit boekje, een (vrij dunne) bundeling van verhalen en verhaaltjes (en kliekjes, want werkelijk álles wat zijdelings met poezen te maken heeft is erin opgenomen (de ondertitel is De Beste Poezenstukken, maar dat had beter Alle Poezenstukken kunnen zijn), in totaal telt het zo'n 112 bladzijden) was ik dan ook nieuwsgierig. Want in de onvolprezen Poezenkrant (leest allen Het Grote Poezenkrant Boek, dat is dat leuke boek met die lange staart dat je in de betere boekwinkel kan vinden) was geregeld een brief of ansichtkaart uit Parijs van W.F. Hermans te vinden, dus het mag als algemeen bekend worden verondersteld dat de schrijver een liefhebber was. En op foto's van gerenommeerde fotografen als Philip Mechanicus en Ed van der Elsken wordt hij ook steevast vergezeld door de viervoeters (dus dat de recensent van Vrij Nederland zich in een bespreking hardop afvraagt of Hermans eigenlijk wel van katten hield, vind ik wat vreemd). In het boekje staan dus ook alle bijdragen aan De Poezenkrant, plus een paar verhalen over katten. Het vreemde korte verhaal over de kat Kilo die alleen maar groter kan groeien en een baby die na de geboorte alleen maar kleiner wordt (wat volgens de biograaf Willem Otterspeer moet worden geïnterpreteerd als metafoor voor het talent dat het menselijke in Hermans wegdrukt). En over de straatkatten in Rome, die er zo erbarmelijk bijlopen. Of een poes die in Dublin een weg oversteekt en ineens dood neervalt. En bij Hermans thuis, in Groningen of in Parijs is het ook een zoete inval aan katten met namen als Bellapoes, Cals, Patser, Iesje of - die prachtige kater op de kaft die zo onbarmhartig aan z'n einde komt - Sebastiaan.

Van Willem Frederik Hermans is bekend dat ie onmogelijk zou zijn geweest. Hij kon hele polemieken opzetten als iemand ergens een punt of een komma verkeerd had gezet (en terecht) en in het boek staat ook een uitgebreid verslag over het citaat waar het boek z'n titel aan ontleent: De Geur Van Een Pasgestoomde Deken. Deze notitie wordt niet correct door Rudy Kousbroek geparafraseerd; Hermans heeft het over 'de huid van een gezonde kat heeft een gezonde parfum, niet dierlijker dan de geur van een pasgestoomde deken,' Kousbroek maakt daar 'een kat ruikt altijd lekker: naar pas-gestoomde dekens' van. Niet correct en dus volgt er een heftige briefwisseling. Okee, Hermans was een lastpak. Maar hij hield wel van katten (ook al vond ie ze vrij dom). Bovendien is dit boekje een mooie manier om op een andere manier met het oeuvre van Hermans in aanraking te komen.

(12 maart 2009)



Gert-Jaap Hoekman - Over De Grens


Jaren geleden zag ik zZz op het Virus Festival, hier in Eindhoven. Twee jongens die samen een 'orgelrockduo' vormen. Het verhaal gaat dat één van de leden in de kelder van z’n ouderlijk huis een oud orgel vond waarop z'n vader jarenlang had gespeeld. Zo'n orgel dat eigenlijk alleen gebruikt wordt voor kerkelijke muziek, maar waar ook verrassend harde rock mee gemaakt kan worden. Sterker nog, de muziek die Daan en Björn uit het orgel kregen werd, mede ondersteund door een drumstel, 'typisch Italiaanse' pornomuziek. Aldus de twee leden van zZz. Ik moet er indertijd al over gelezen of gehoord hebben, want ik ging op Virus kijken en het optreden in de Rode Zaal van de Technische Universiteit was geweldig. Het was er bloedheet en de muziek was ranzig, zweterig, sexy. Gerard Ekdom zou zeggen: 'keiharde porno,' met dien verschil dat het dit keer ook echt klopte. Na afloop probeerde ik nog een cd'tje te scoren, maar al snel bleek dat er nog niets uit was gebracht. Een week later zag ik zZz niet op The Music In My Head, een klein, inmiddels weer ter ziele zijnd festival. Maar na afloop liepen de twee leden rond de merchandising stand waarop hun enige geluidsdrager lag: een stapel 7" single'tjes met daarop de nummers Ecstacy en Godspeed. Iedere bezoeker werd vriendschappelijk op de schouder geklopt en kreeg vervolgens de vraag voor de kiezen: 'héb jij een pick-up? Ja? Mooi, dan wil je vast wel onze single kopen!' Ik liep er langs en ook ik was de pineut, al wilde ik maar wat graag die single hebben. Terwijl de bandleden de single signeerden, vertelde ik dat ik ze weliswaar niet die avond had zien optreden, maar een week eerder, op Virus. De enthousiaste reactie: 'wow, dat was één van onze vijf beste optredens tot nu toe!'

zZz is één van de bands en artiesten die figureert in het boek Over De Grens, van journalist Gert-Jaap Hoekman. Het concept van het boek is even eenvoudig als nieuwsgierig makend: de journalist gaat een paar dagen mee op tournee met een Nederlandse band in het buitenland en schrijft daar een verslag van. Die verslagen werden gepubliceerd in de Nieuwe Revu, een blad dat ik eigenlijk nooit lees, waardoor de verhalen grotendeels langs me heen waren gegaan. Maar als er boeken over muziek verschijnen, ben ik er als de kippen bij en dit is helemaal een onderwerp dat me aanspreekt. Want hoe kloppend zijn die verhalen van Wouter Hamel (Woutel Hamel) die in Japan wordt achtervolgd door hordes Japanse meisjes of van Within Temptation dat voor volle stadions staat te spelen? In het verleden wisten louche managers bands of artiesten die maar matig bekend waren altijd wel te promoten met het inmiddels wat omineus klinkende 'never heard of them? Could be, but very big in Japan.' Je weet tegenwoordig nooit of dat ook nog daadwerkelijk klópt, dat 'big in Japan' zijn, want voor je het weet, is het waar. Van zZz wist ik inmiddels wel dat ze hot zijn in het buitenland; vlak na de optredens op Virus en The Music In My Head zag ik het tourschema van de band in de Verenigde Staten: dat was in eerste instantie al indrukwekkend lang (tientallen optredens), maar werd gedurende de tournee almaar langer en langer. Uit Over De Grens blijkt waarom: 'na elk optreden waren mensen zo enthousiast, dat er weer optredens bij geboekt werden.'

Inmiddels heeft zZz ruim vierhonderd optredens in het buitenland achter de rug en het succes begint zich langzaam uit te betalen. Dat zit 'm niet zozeer in de platenverkoop, die is met twintigduizend exemplaren natuurlijk nog steeds abominabel, maar je kan ook geen miljoenenverkoop verwacht van een band die pornografische orgelrock maakt. Maar inmiddels is er wel muziek van zZz die wordt gebruikt in series als CSI Miami of een Japanse mayonaise-commercial (waar vermoedelijk ook meer geld zit dan in cd-verkoop). Toeren is voor bands en artiesten vooral sappelen, optredens regelen, je dagen niet kunnen douchen of fatsoenlijk kunnen slapen en dan aan het einde van de reis hopen financieel quitte te kunnen spelen – rijk word je er niet van. Het verhaal van Lucky Fonz III die voor twintig man publiek staat te spelen in de enige homokroeg van Texas is exemplarisch. Maar met de VOC-mentaliteit van menig Nederlandse muzikant zit het wel snor, steeds meer artiesten trekken erop uit, met goed gevolg. In Over De Grens staat bij elke in het boek figurerende artiest of groep een leuk lijstje met droog wat feiten. The Gathering heeft wereldwijd 650 duizend albums verkocht, maar Within Temptation zelfs twee miljoen. De Brabantse hardcore groep No Turning Back heeft door het vele toeren inmiddels twaalf platencontracten op zes verschillende continenten en zevenhonderd optredens achter hun naam staan. En dan heb ik het nog niet over (DJ) Tiësto, waarvan het management zuinigjes meldt 'Tiësto has performed in almost every country in the world.'

  Ik heb me in het verleden verbaasd over muziekjournalisten die maar niet begrepen dat Kane en Anouk niet in het buitenland doorbreken. Ik snap het heel goed en de reden is simpel: in het buitenland lopen er al honderden Kanes rond (en vermoedelijk hebben ze er ook een betere smaak dan de gemiddelde Nederlander). En Anouk is weliswaar dan redelijk uniek (hoewel ik dat ook wel mee vindt vallen), ze vertikt het om in Amerika weer onder aan de ladder te beginnen; een noodzakelijkheid, wil ze doorbreken in Amerika. Maar bovenal gaat het erom dat je óf iets unieks moet brengen óf je moet steengoed zijn. Je komt al uit Nederland, niet uit een muzikale grootmacht als de Verenigde Staten of Groot-Brittannië en dan moet je wel heel bijzondere kwaliteiten hebben. Zoals de zanger van No Turning Back in een interview onlangs zei: 'laten we eerlijk zijn, hoeveel interesse hebben wij hier voor Portugese of Italiaanse bands?' En dat is ook de reden dat groepen als Aux Raus, zZz en Within Temptation en artiesten als Lucky Fonz III en Wouter Hamel het over de grens zo goed doen. Ze bieden iets unieks. Als de Nederlandse muziekwereld dat ook zou erkennen, dan zouden ze snel genoeg inzien dat het onzinnig is om veel geld te steken in de promotie van Kane in het buitenland.

Over De Grens is erg leuk om te lezen voor wie es wil weten hoe het er op die veelbesproken tournees in het buitenland daadwerkelijk aan toegaat. Persoonlijk had ik wel wat meer anekdotes willen horen niet weer het obligate verhaal over de doorbraak van Within Temptation. Op zulke momenten denk ik als lezer (en muziekjournalist) dat ik er een leuker boek van had kunnen maken als ik met een band door Europa had gereisd. Maar ik was dan weer een vrij belabberde assistent-roadie geweest.

(12 januari 2010)



Sven A. Kirsten - Tiki Modern



Als kind vond ik het geweldig om met m'n neus boven de atlas te hangen. Sterker nog, ik vind het nog steeds fantastisch. Helemaal blij werd ik ervan als ik weer een nieuw landje had ontdekt. Eerst in Europa (Liechtenstein, IJsland), later in de rest van de wereld en dan vooral de Stille Oceaan. Eigenlijk waren er voor mij twee maatstaven waardoor ik een land interessant vond: klein en dan het liefst ook nog heel erg afgelegen. Een verhaal over dat de bewoners van Pitcairn rechtstreeks afstammen van de muiters op de Bounty, vond ik ronduit fascinerend. Met de komst van het internet is veel van dat mysterieuze een stuk tastbaarder geworden, figuurlijk gezien. Zoek even op de wiki en je ziet foto’s van eilandenstaatjes als Kiribati, Tuvalu of Vanuatu. En de bewoners van Pitcairn houden een eigen website bij (en hebben zelfs een eigen internet-extensie, pn). Maar even doorzoeken en dan blijken van veel nóg meer afgelegen (koraal)eilandjes helemaal geen foto’s te bestaan, of enkel een satellietfoto.

Kunst uit die contreien is in Europa vrij zeldzaam. Het British Museum heeft een heuse moai van Paaseiland (hij heet Hoa Hakananai'a), maar daar houdt het wel mee op. Toen ik najaar 2008 dus in Australië en Nieuw-Zeeland belandde, nam ik een kijkje in het Australian Museum in Sydney en het Auckland Museum in Auckland. Beide musea hadden een voortreffelijke collectie kunst uit de Pacific. The Metropolitan Museum Of New York bleek, toen ik daar in juni 2009 was, helemaal veel kunst van de eilandstaatjes in de Stille Oceaan te bezitten. Allemaal vrij eenvoudig te verklaren, omdat alle drie de landen dicht bij de Pacific liggen (Auckland is zelfs de grootste stad in Polynesië). De mystiek werd daardoor alweer een heel stuk minder.

In de negentiende eeuw was de Stille Oceaan nog vrijwel onontgonnen terrein. Er waren dus die muiters van de Bounty en ontdekkingsreiziger James Cook was treurig aan z'n einde gekomen toen ie op de Hawaii-eilanden een taboe doorbrak, maar voor de rest waren de eilanden vooral het terrein van schrijvers en kunstenaars. Herman Melville (bekend van Moby Dick) had meteen een groot publiek met zijn uit 1846 stammende verhaal Typee: A Peep At Polynesian Life, waarin cannibal banquets, tattooed chiefs en carved canoes dancing figureren. Het kan niet anders of veel impressionistische schilders, op zoek naar 'de nobele wilde' werden meteen naar de Stille Oceaan getrokken. Eind negentiende eeuw werden shows met deze 'nobele wilden' razend populair. Onder het mom van 'National Geographic Eroticism' was het voor dames en heren uit de hogere kringen ineens geaccepteerd naar mannen met peniskoker of vrouwen met blote borsten te kijken. Een bijhorende striptease werd eufemistisch 'erotisch dansen' genoemd. Later in de twintigste eeuw volgden heuse 'tiki' themaparken, compleet met cocktails met exotisch klinkende namen als Samoan Typhoon, Tahitian Punch, Pineapple Pago Pago, Devil's Mask, Hawaiian Sunset en Deep Sea Diver (en allen met vooral heel veel rum).

En eind jaren veertig, begin jaren vijftig was er ineens een heuse tiki muziekstroming. Althans, het heette anders, exotica. Tegenwoordig is dat genre vergeten en alleen bekend bij liefhebbers van de betere 'niks aan de hand' muziek. Maar in de jaren vijftig was het enorm hip: muziek die het midden hield tussen jazz en wereldmuziek, geïnspireerd op al die ontelbare eilandjes in de Pacific, of de Afrikaanse en Aziatische binnenlanden en waarbij de nadruk lag op het gebruik van bongo's, conga's en allerlei andere exotische percussie-instrumenten. Het ging helemaal nergens over, de muziek zou je nu af kunnen doen als kitscherig, maar het vormde een belangrijk subgenre. Neem nou het hele gedoe rond zangeres Yma Sumac. De zogenaamd Peruviaanse zangeres zou afstammen van een zonnegod en had een merkwaardig groot stembereik. Boze tongen beweerden echter dat het hier de Californische huisvrouw Amy Camus betrof die zich een exotisch uiterlijk aan had laten meten en zo vals als een kraai zong. Waar of niet waar, de door Les Baxter geproduceerde en uit 1950 stammende LP Voice Of The Xtabay werd een regelrechte hit. Het zou het enige album zijn waarmee Sumac (of Camus) grote successen boekte, maar ze kon er nog tientallen jaren op teren, vermoedelijk tot haar dood in 2008 aan toe. Baxter zelf brak twee jaar later door met de LP Ritual Of The Savage, wat als het beginpunt van de exotica-rage wordt gezien. De liner notes bij die LP sprak boekdelen: 'Do the mysteries of native rituals intrigue you, does the haunting beat of savage drums fascinate you? Are you captivated by the forbidden ceremonies of primitive peoples?'

Voice Of The Xtabay en Ritual Of The Savage mogen dan als sleutelplaten in het genre kunnen worden gezien, dat eind jaren veertig de door Rodgers & Hammerstein geschreven en gecomponeerde musical South Pacific in première ging zal ongetwijfeld ook geholpen hebben. In die musical zat weliswaar geen exotica muziek, maar dat die zich afspeelt in zo’n exotisch oord sprak tot de verbeelding (nu nog blijkbaar, een re-run op Broadway in 2009 was uiterst succesvol). De exotica rage bleef niet beperkt tot muziek alleen, het genre strekte zich veel verder uit. Hele interieurs werden ingericht rond het muziekgenre, kunst uit die contreien werd zeer gewild en als direct gevolg daarvan onbetaalbaar. En dus kwamen fabrikanten met Tiki Modern, zodat iedereen zich een beetje in de Pacific kon wanen. Elvis Presley, Hugh Hefner of Roy Orbison, ze hadden allemaal hun villa ingericht volgens de laatste tiki-trends, met al dan niet authentieke beelden en maskers.

Taschen, nooit te beroerd om een beetje obscuur (maar toch net wel commercieel interessant) subgenre uit de vergetelheid te onttrekken, stelde in 2007 een boek samen met veel kneuterig, door de tiki-rage beïnvloed interieur. En er is veel eigen fröbelwerk, zoals een cursus doe-het-zelf tikibeelden hakken/kleien/boetseren. Tja, de ene gaat Bob Ross schilderen, een ander gaat zelf moai's van hout maken. Opvallend vaak komen dan ook LP-hoezen van mensen als Martin Denny of de eerdergenoemde Les Baxter voorbij: exotisch opgemaakte en zwoel kijkende dames die zwoel door een gordijn van bamboestengels kijken, met felle kleuren beschilderde maskers of moai’s of afbeeldingen van dames bij een waterval, liefst voorzien van een brug van bamboe.
Exotica als muziekstroming zou een slordige veertig jaar later verantwoordelijk zijn voor de lounge hype van rond de eeuwwisseling. De belangrijkste exotica LP’s uit de vijftiger jaren werden dan ook opnieuw uitgebracht, tot grote blijdschap van veel verzamelaars en connaisseurs.

Tiki als interieurstijl was een kort leven beschoren, eind jaren zestig kwam de klad erin. Tegenwoordig wordt de hele tiki-rage afgedaan als kitsch en dat is het eigenlijk ook wel een beetje. Maar zoals alle kitsch voelt het best aan als een prettige guilty pleasure. En wie een beetje in een wereldstad (New York, Londen, Sydney) rondspeurt, vindt vanzelf wel één of meerdere tiki-bars. En misschien schenken ze daar dan zo'n lekkere cocktail, met heel veel rum.

(4 en 5 oktober 2009)



Steve Knopper - Appetite For Self-Destruction



Leuk! Een boek over moderne geschiedenis. Een tijdperk dat ik bewust mee heb gemaakt, sterker nog, ik was één van die vermaledijde etterbakjes die eind jaren negentig op Napster zat en die platenindustrie een hoop kopzorgen bezorgde. Graag gedaan, zeg ik achteraf. Het waren wel bizarre tijden. Internet werd steeds breder beschikbaar (zoals elke rechtgeaarde nerd nu beweert al in 1992 internet te hebben, was het toch écht pas vanaf 1997 redelijk algemeen aan het worden; er moet nog een hilarisch item zijn dat ooit werd vertoond in actualiteitenprogramma Twee Vandaag waar de vraag werd gesteld of dat internet nou 'een blijvertje' was) en ik zag unieke kansen: bakken vol muziek, gratis te downloaden. Het was een geweldige manier om allerlei nieuwe muziek te leren kennen en ook al kocht ik ook gewoon cd's, was dit gewoon makkelijker. Napster werkte bovendien erg prettig; je zocht wat op titels en artiesten en kreeg een lijst van platen binnen met vooraan een gekleurd bolletje: groen stond voor een snelle verbinding, geel voor wat minder snel en rood was ronduit traag (of onbekend). Als je geluk had, had je het liedje binnen korte tijd binnen, als je pech had zat je een hele zondag te wachten (wat me ooit overkwam bij een liedje van Mary Black) en als het helemaal misging, ging de persoon waarbij je het liedje downloadde offline en had je helemaal niks.

Ja, dat waren nog eens tijden. Uiteraard schreeuwde de muziekindustrie moord en brand. In het uiterst vermakelijke boek Appetite For Self-Destruction wordt er gretig aan gerefereerd. En er wordt aan de lopende band op gewezen dat al die grote platenbonzen technologische ontwikkelingen tegen hebben proberen te houden of er op z'n minst geen enkele interesse in toonden. Met alle gevolgen van dien, toen Napster in enkele maanden tijd groot groeide, zaten alle hoge heren met de handen in het haar. Wat moesten ze in godsnaam met dit probleem? Of, zoals een platenbaas in een interview aan een muziekjournalist in een adequate vergelijking vertelde, 'het is een grote misvatting te denken dat we in de muziekindustrie ook maar iets van techonologie wisten. Het is alsof je ineens wordt gevraagd een nier te verwijderen bij je zieke hond. Wat zou jij dan doen?' De journalist in kwestie reageerde droog: 'ik zou een dierenarts hebben gebeld.' Waarop de platenmoloch reageerde: 'we wisten eigenlijk ook niet zo goed wie we moesten bellen.' Ontluisterend, zeer zeker. Maar deze betreffende CEO vertelt echter ook niet het hele verhaal, want er waren zat platenmaatschappijen die wél op de hoogte waren van de ontwikkelingen, maar die liever zo veel mogelijk tegenwerkten. Als Gerry Kearby rond 1997 bezig is een soort voorloper van iTunes op te zetten, raakt hij in contact met Sony. Maar de hoge heren bij die platenmaatschappij hebben maar één doel: ervoor zorgen dat Kearby niet slaagt.

De status quo handhaven, dat is wat de directeuren en managers van de grote platenmaatschappijen het liefste hebben. Geen wonder, het systeem werkte perfect. Er werden jaarlijks honderden miljoenen cd's verkocht, iedereen in de platenindustrie werd er stinkend rijk van, waarom dan moeilijk gaan doen? Het zijn de anekdotes rond de decadentie van de industrie die enerzijds pervers, maar aan de andere kant erg vermakelijk zijn. Artiesten die platendeals krijgen van tientallen miljoenen zijn begin jaren negentig volstrekt normaal. Barbra Streisand tekent  in 1992 een contract bij Sony van veertig miljoen dollar. Madonna vangt zestig miljoen. Michael Jackson 'slechts' dertig miljoen, maar hij verdient ook een bepaald percentage van de opbrengst van elke verkochte cd. Zelfs ZZ Top - toch tien jaar na hun hoogtijdagen van Gimme All Your Lovin' en Legs - verdient begin jaren negentig zo'n slordige veertig miljoen dollar.

De rekensommetjes achter die contracten zijn overigens al even fascinerend. Neem alleen al het geld dat wordt gestoken in een 'nieuwkomer' als Wilson Phillips (in Nederland vooral bekend van MOR radiohitje Hold On): een half miljoen dollar voor het huren van topproducer Glen Ballard, vijftigduizend dollar voor kloppend cd artwork, anderhalf miljoen dollar voor de productie van vijf videoclips, zes ton voor 'tour support' (wat dat ook moge zijn), één miljoen dollar aan radiopromotie en nog eens twee miljoen voor reclame in winkels en 'product placement.' In totaal werd er zo'n 5,65 miljoen dollar in Wilson Phillips geïnvesteerd. De groep kwam overigens nog goed weg; van het debuut zijn tot op de dag van vandaag zo'n tien miljoen exemplaren verkocht. Als dat níet was gebeurd, waren deze kosten geheel voor de rekening van het Californische vrouwentrio gekomen (een lot dat overigens veel andere bands en artiesten overigens wél is overkomen. Alleen het idee al om de rest van je leven een miljoenenschuld terug te betalen, lijkt me allesbehalve aanlokkelijk).

De status quo handhaven deed de platenindustrie ook door het fenomeen van de DAT-tape waar mogelijk te bestrijden. Het vormde een bedreiging voor die andere, zo fijne, geluidsdrager de cd en diende geen voet aan de grond te krijgen. Nouja, aanvankelijk was het idee om miljoenen exemplaren van cd's én miljoenen exemplaren van DAT's te verkopen wel aantrekkelijk, maar het idee dat je met een DAT (net als een cassetterecorder) dingen op kunt nemen, vonden de grote jongens dan weer niet zo prettig. Met als gevolg dat er een kruistocht tegen dit technologische nieuwigheidje werd gevoerd met als inzet een wettelijk verbod op thuiskopiëren. Tegen de tijd dat het Amerikaanse Congres zich over het vraagstuk buigt, hebben zich talloze belangengroepen gemeld. Topmannen van Apple en IBM willen zich best achter deze wet scharen, op één voorwaarde: de cd-rom moet buiten schot blijven en klanten mogen niet worden gedwongen een kopieervergoeding af te dragen (zoals wel bij de DAT werd verlangd). De platenindustrie gaat zonder problemen akkoord. Op dat moment is internet alleen bekend bij de échte kenners en bestaat de mp3 nog maar pas. Kortom, why bother? Needless to say, hier heeft de platenindustrie het dus verloren. Het was nu wettelijk vastgelegd: mp3's kopiëren mág.

Niet alles is voor Europeanen even begrijpelijk; het fenomeen van de 'longbox', een belachelijk grote box dat enkel één cd'tje bevatte maar waarvoor wel een half bos voor gekapt diende te worden om te fabriceren, is grotendeels aan Europa voorbij gegaan. En waar in de Verenigde Staten het er bij tienersterretjes (en overigens ook bij rockbands) vooral om ging om albums te verkopen (en dus nog nauwelijks singles uit te brengen) en enkel albums te maken met een paar goede singles en voor de rest 'vullertjes,' was dat in Europa toch net even wat anders. In de Europese (en meer specifiek de Britse) muziekindustrie was de regel nog altijd dat bands singles uitbrachten en dan nog het liefst met goede b-kantjes. In de Verenigde Staten konden groepen als de Backstreet Boys en NSync of zangeresjes als Britney Spears nog wel wegkomen met een catchy hitsingle en een album met vijftien dezelfde liedjes, tegelijkertijd moesten Britse groepen als Take That of de Spice Girls dat niet proberen; zij maakten albums met zo'n tien à twaalf song waarvan veel singles werden getrokken, mét unieke b-kantjes. Marketingtechnisch net zo slim; zo verkocht je én veel albums én veel singles. Het verwijt dat door het 'vernietigen van de single' consumenten werden gedwongen albums te kopen, is dus maar deels terecht, alhoewel het ongetwijfeld klopt als het op de Amerikaanse muziekindustrie aankomt.

Het einde van het liedje is dat de platenindustrie over de kop dreigt te gaan. En ten einde raad zijn de gebruikers van Napster als eerste aan de beurt. Metallica dreigt met rechtzaken en Napster gaat onder zware druk overstag; iedereen die een mp3 van Metallica heeft, wordt van Napster verbannen (gelukkig hou ik niet van metal). Niet slim; de fans klagen wederom steen en been. Wat een arrogantie. Het is dubbel dom: ten eerste is het alsof een bakker z'n eigen klanten aanklaagt en je krijgt als band het imago van geldwolven. Wat dat betreft hadden de punkers van The Offspring het stukken handiger bekeken door zichzelf als grote Napster-fans op te werpen. Tot overmaat van ramp werden ook nog allerlei muziekliefhebbers zonder pardon aangeklaagd, de imagoschade werd alleen maar groter en groter, tot ook de muziekindustrie eindelijk begreep dat dit vechten tegen de bierkaai was.

Napster bestaat inmiddels natuurlijk niet meer; nu zitten we in het tijdperk van de torentsites en mininova. Steve Jobs kwam met iTunes met een legaal alternatief en maakte z'n iPod (en Apple) er hip en sexy mee. Downloaden doe ik niet meer. Niet omdat ik er principieel op tegen ben of bang ben om aangeklaagd te worden, maar simpelweg omdat ik niet wil dat m'n mooie laptopje dichtslibt met mp3's. De platenindustrie verdient dus nog steeds goed aan me, getuige de slordige duizend cd's en singles in de platenkast. En oja, het is wel een merkwaardig en grappig anachronisme dat ik een boek heb gelezen over moderne technologie, zeker gezien de komst van de iPad en de groeiende populariteit van het eBook. Maar naar verluidt hebben uitgevers geleerd van de fouten in de muziekindustrie en volgen ze die ontwikkelingen dit keer op de voet.

(13 februari 2010)



Doris Lessing - On Cats



Ik schreef hier al vaker over de liefde van schrijvers voor katten: Willem Frederik Hermans, Simon Vestdijk, Gerard Reve, allemaal hadden ze een voorliefde voor katten. Iets dat ik natuurlijk volkomen begrijp. Frits Abrahams (toch ook een soort schrijver (en kattenfreak), als columnist zijnde) schreef in een column (gebundeld in het ook al zo leuke Katten & Ander Gespuis) over de kattenverhalen van Nobelprijswinnaar Doris Lessing. Hij refereerde aan het boekje Particularly Cats, uit 1967. Ik was in de veronderstelling dat het niet meer leverbaar zou zijn, laat staan vertaald in het Nederlands, maar toen ik een paar dagen in Londen was, deed ik toch een poging. Ik onderwierp Foyles (toch de grootste boekhandel van Londen) aan een grondige inspectie maar vond het boekje, in een beduimelde pocketuitgave, uiteindelijk in een filiaal van boekenmoloch Waterstones in Canterbury. En het bleek niet Particularly Cats te heten, maar On Cats; een bundeling van het boekje Particularly Cats en de korte verhalen Rufus The Survivor en The Old Age of El Magnifico.

Ik lees niet graag in het Engels, ben bang dan bepaalde nuances te missen die je in een boek in de Nederlandse taal wel op zou merken (als die nuances niet juist in de vertaling waren verdwenen), maar dit wilde ik toch proberen, juist omdat Abrahams er zo lovend over was. Echter, een Nobelprijswinnaar, dat is voor mij (als niet de meest ervaren lezer) toch synoniem met 'moeilijk' en 'ingewikkeld.' Dat viel dus reuze mee. Lessing schrijft juist heel toegankelijk (een bevriende kattenliefhebster die het boekje van me leende, reageerde verontwaardigd op mijn vooroordeel 'ja duh! Nogal wiedes dat ze goed leesbaar is!'). Sommige hoofdstukken zijn huiveringwekkend, zoals het eerste, waarin de katten op de boerderij in het vroegere Rhodesië worden beschreven. Het is er een bende, omdat Lessing's moeder voor de katten dient te zorgen (dat wil zeggen: de overtollige kittens verdrinken, de zieke exemplaren afschieten), maar zij er een jaar niet is. In de tussentijd fokken die katten er op los, is er sprake van allerlei ziektes, misvormde exemplaren en half verwilderde katten. Uiteindelijk schiet vader alle katten één voor één af. Nouja, álle katten, op de lievelingskat van moeders na. Als zij terugkomt, spreekt het afgemeten zinnetje van de man boekdelen: 'dat mag nooit meer gebeuren.' (Door over de katten op de boerderij te praten, schrijft Lessing indirect ook over de verhouding tussen mannen en vrouwen, een terugkerend thema in het oeuvre van de auteur).

Ik denk dat er best fases in mijn leven zouden zijn geweest dat ik het boek na het lezen van dat eerste hoofdstuk had weggelegd. Te hard, te zielig, zo ga je niet met dieren om. Maar ik realiseerde me dat dit een ander land, een andere tijd, een andere cultuur was. En ergens was het afschieten van die dieren volstrekt logisch. De stelling van Abrahams dat Lessing niet sentimenteel over katten schrijft, deel ik echter niet helemaal. Dit eerste hoofdstuk is inderdaad afstandelijk, maar later in het boek, als ze schrijft over Grey Cat en Black Cat, twee stadskatten met wie ze een appartement in Londen deelt, doet ze dit toch bij vlagen heel teder. Over Grey Cat, een prachtige kat die dat ook wéét dat ze dat is en er een dagtaak van maakt om met haar schoonheid te pronken. En over Black Cat, een lief beestje dat de kattenziekte krijgt en op sterven na dood is. Lessing is ervan overtuigd dat het beestje dood wil, maar dat laat ze niet toe en met weken bijvoederen, consults bij de dierenarts (althans, wat daar voor door moet gaan, ook hier een leermoment: dierenartsen zijn een luxe die we ons in de hedendaagse westerse wereld kunnen permitteren) en een hele hoop aandacht krijgt ze Black Cat er weer bovenop. Black Cat krijgt vier nestjes, telkens met teveel kittens. Hier schrijft Lessing bijna stoïcijns dat van de zes kittens er vier verdronken moeten worden. Vier kittens die ze lukraak uitkiezen.

Het leeuwendeel van On Cats bestaat uit het boekje Particularly Cats en dat handelt vooral over de kat uit haar jeugdjaren, een prachtige pers die in haar armen sterft, en over Grey Cat en Black Cat. Tussendoor komen echter mooie anekdotes voorbij. Een van de aangrijpendste gaat over een kat die verwilderd is en in een mijnschacht gejongd heeft. Ze heeft bij het baren gedacht dat het een veilige plek zou zijn, ver van de boze buitenwereld. Maar door aanhoudende stormen en regens blijkt die ideale, veilige plek ineens een levensgevaarlijke val: de schacht waar ze in huist dreigt onder te lopen. De moederkat gaat ten einde raad naar mensen toe die haar moeten helpen en doorstaat de honden bij het erf die haar willen verjagen. Maar die mensen zitten er niet op te wachten om midden in de nacht een onbetrouwbaar stelsel van gangen en schachten te betreden en wachten tot de volgende morgen. Het stuk waarin Lessing schrijft over wat die kat die nacht moet hebben gevoeld, de onmacht terwijl de schacht steeds verder onder water loopt terwijl ze haar nestje probeert te redden, is hartverscheurend.

Het voordeel van het 'omnibusje' is dat de latere verhalen over Rufus The Survivor, een ragbag (we zouden het in 't Nederlands over een 'rauwdauw' hebben) die heel jong is als hij bij Huize Lessing belandt, maar al een heel leven achter zich heeft, en El Magnifico hieraan zijn toegevoegd. Die spelen in de jaren tachtig en rond het jaar 2000. Ze zijn wederom bij vlagen heel ontroerend. En grappig; zo spint Rufus zo hard en is ie z'n gastheer zo dankbaar dat bezoekers geen fatsoenlijk gesprek kunnen voeren. En de arme El Magnifico is jarenlang de schrik van de buurt geweest, maar verliest in de laatste jaren van z'n leven het natuurlijke overwicht. Hij wordt niet meer serieus genomen door de katten in de buurt; ze lachen 'm uit, omdat ie één poot mist.

Onwillekeurig dacht ik bij elk hoofdstuk dat de katten over wie dit gaat inmiddels allang dood moeten zijn. Grey Cat en Black Cat zeker, en alle hoofdrolspelers uit Rufus The Survivor en El Magnifico ook. Doris Lessing wordt - bij leven en welzijn - in oktober 90 jaar oud, maar het is een troost dat haar katten dankzij deze mooie verhalen doorleven. Overigens bleek pas later dat er wel degelijk een Nederlandse vertaling van Particularly Cats is, met als titel Katten In 't Bijzonder. Maar die heeft niet de verhalen over Rufus en El Magnifico als extraatje. Dat is een bonus die je krijgt als je het verhaal in de originele taal leest.

(4 augustus 2009)



Elizabeth Lunday - Secret Lives Of Great Artists



Jaren geleden, toen ik nog een vriendin had (oei, dat is met recht lang geleden), vierde ik een keertje Sinterklaas met haar familie. Haar vader was - zo had ik me laten vertellen - nogal rechts, wat mij op het idee bracht om Het Communistisch Manifest van Karl Marx en Friedrich Engels als cadeautje te vragen. Het was meer als grap bedoeld maar ik kreeg het ook echt. Ach, als je zo'n filosofisch meesterwerk in je bezit hebt, kan je daar ook maar beter mee pronken. Ik stelde me voor dat ik dan in de trein naar Tilburg zat en demonstratief het boek zat te lezen, tot grote ontsteltenis of zelfs walging van medepassagiers. Ik heb het misschien één keertje gedaan en er brak geen oproer uit in de coupé. Weer een teleurstelling rijker. Toen ik eerder dit jaar het boek Secret Lives Of Great Artists in de trein naar Utrecht en Hilversum ging zitten lezen, werd ik daarentegen wel vaak vreemd aangekeken. Tot op de dag van vandaag ben ik wel verbaasd over het 'waarom' van die blikken. De kaft is grappig getekend, een beetje Robert Crumb achtig, maar het zijn niet anders dan tekeningen van Vincent van Gogh, Pablo Picasso en - op de achterkant - Salvador Dalí (het kan ook zijn dat mijn iPod te hard stond, maar ik koester de gedachte dat de vreemde blikken door dit boek kwamen).

Ik was het boekje vorig jaar tegengekomen in de Art Gallery Of New South Wales in Sydney en ik vond het leuk. Kocht het, het zou opgestuurd worden naar Nederland, maar is hier nooit gearriveerd (er zullen meer mensen zijn die het boekje interessant vinden). Tegen de tijd dat ik me realiseerde dat het pakketje wel nooit meer zou komen, bestelde ik een exemplaar via amazon.com. Want ja, het is een leuk boekje. Goed, dat komt ook vooral door mijn obsessie met Bekende Mensen En Hun Eigenaardigheden. Het begint er al mee dat ik wil weten hoe oud iemand is geworden (en dus zat ik al van kinds af aan op straatnaambordje naar die jaartallen te kijken). Als dit heel oud is (Joost van den Vondel, Constantijn Huygens, Michelangelo), is dat vooral bijzonder en vraag ik me af of ze gezond oud zijn geworden en een gelukkig leven hebben gehad, als ze heel jong zijn gestorven (Jeanne d'Arc, Giovanni Battista Pergolesi, Franz Schubert) wil ik vooral weten of de dood op een beetje 'originele' wijze is gebeurd.

Op de wikipedia zijn zat biografieën te vinden van kunstenaars, schrijvers en andere beroemdheden, maar ik ben vooral nieuwsgierig naar anekdotes. Secret Lives Of Great Artists staat er vol mee. Marcel Duchamp had een vrouwelijk alter ego Rrose Sélavy en was obsessief met schaken bezig. M.C. Escher ontving ooit een brief van Mick Jagger (met het verzoek om een LP hoes voor de Rolling Stones te ontwerpen), was verbolgen over de wat al te joviale aanhef 'Dear Maurts' en stuurde een kort briefje terug 'don't call me Maurits' (je kan alleen maar fantaseren wat het voor de status van zowel Escher als de Stones had betekend als de tekenaar het verzoek wél had ingewilligd). Dante Gabriel Rossetti begroef z'n gedichten mee in het graf van z'n overleden vrouw, maar toen hij zich een paar jaar later realiseerde dat hij ze ook wel uit kon geven, groef hij haar lijk op om de gedichten terug te krijgen. Jacques-Louis David was een revolutionair in de tijd van de Franse revolutie en liep tijdens 'la Terreur' de kans om onthoofd te worden (wat in die tijd aan de lopende band gebeurde met mensen die misschien niet helemaal overtuigd vóór de revolutie waren), maar hij stierf een natuurlijke dood op de respectabele leeftijd van 77.

Heeft het nut dit allemaal te weten? Nee, waarschijnlijk niet. En misschien vind ik het juist daarom wel zo leuk. Maar wat wel interessant is, is om te lezen welke status kunstenaars in de maatschappij hadden. Dat David een prominent figuur in de Franse revolutie was, is uitzonderlijk; de meeste schilders leden een vrij onopvallend leven en werden niet rijk van hun schilderkunst. Pas in de twintigste eeuw veranderde de status van kunstenaars en wisten sommige kunstenaars goed rijk te worden van hun kunst. Dat is ook het punt dat schilders en beeldhouwers veel minder afhankelijk worden van opdrachtgevers en meer een eigen, tegendraadse stijl gaan ontwikkelen. Het enige jammere is dat de nadruk bij dit boek ligt op de 19de en 20ste eeuw. En dus worden heel wat Grote Meesters uit eerdere tijden overgeslagen: geen Hals, geen Velázquez, geen Gainsborough. Ook de belangrijkste schilder van de Romantiek, Turner, blijft achterwege (en daar zijn toch zat goede anekdotes over te vinden).

Over hoge leeftijd gesproken, Georgie O'Keeffe is 98 jaar oud geworden. Ook interessant. Grandma Moses zelfs 101, maar die staat niet in dit boek.

Er is ook een Secret Lives Of Great Composers en die is stiekem nog een stukje leuker. Het is exact hetzelfde format, maar om de een of andere reden zijn die componisten nog net een beetje vreemder. Zo staat in dit boek een mooi (en erg bekend) citaat van Woody Allen: 'whenever I hear Wagner I get the urge to conquer Poland' (er zijn er meer, zoals die componist die naar een opera van Wagner ging en hierover vertelde: 'Wagner is een componist waarbij je tijdens een voorstelling na een uur op je horloge kijkt om te merken dat ie pas twintig minuten bezig is.' Ach, Wagner is ook het type componist waarin je al snel grossiert in goede anekdotes. Maar er zijn er meer. John Cage blijkt een obsessie met paddestoelen te hebben gehad. Hij wist er zoveel vanaf dat ie met z'n kennis een Italiaanse televisiequiz wist te winnen. En Arnold Schoenberg had een grote, obsessieve angst voor het getal dertien. Maar persoonlijk had ik graag ook wat meer geweten over de enige honderdplusser onder de componisten: Elliott Carter.

(29 oktober 2009)


John O'Donnell, Toby Creswell & Craig Mathieson – The 100 Best Australian Albums


Kijk, daar kunnen ze in Nederland nog eens een voorbeeld aan nemen: een prachtig koffietafelboek met de honderd beste albums van Australische makelij, uitgebreid beschreven, met veel fotowerk, toelichtingen en een paginagrote afbeelding van de hoes van de betreffende lp of cd. En voor de echte liefhebber is er ook nog een vijf cd's tellende box waarop van elke behandelde lp/cd een track is geplaatst (nouja, niet allemaal, want AC/DC zat weer es moeilijk te doen, maar het overgrote deel van de beschreven artiesten is op de box terug te vinden. Ik heb die box (nog) niet maar toen ik twee jaar geleden in Sydney was, heb ik wel de dubbel-cd Underneath The Southern Cross gekocht, met tracks van heel veel bands en artiesten die in dit boek worden genoemd). Overigens zou het in Nederland al schier onmogelijk zijn om zo'n boek samen te stellen, simpelweg omdat er nou niet zoveel legendarische platen uit ons kikkerlandje afkomstig zijn. Wat brainstormend kom ik ook niet verder dan Voor de Overlevenden van Boudewijn de Groot, Moontan van de Golden Earring, Palomine van Bettie Serveert en Mental Floss For The Globe van Urban Dance Squad. Ach, met wat fantasie kan je dan best nog tot een leuke Top 100 komen (stop er ook es iets verrassends bij als In Another Life van Anne Soldaat of Watts In A Tank van Diesel), maar het probleem blijft in Nederland dat er nu eenmaal geen markt is voor goede boeken over popmuziek (tenzij je Leo Blokhuis heet).

Maar goed, aan de andere kant van de wereld zijn John O'Donnell, Toby Creswell en Craig Mathieson de uitdaging aan gegaan en hebben ze er een heus boek over geschreven: The 100 Best Australian Albums. Het leuke aan Australische muziek is dat het over het algemeen net wat meer rockt dan Britse popmuziek, maar weer niet zo enorm deprimerend, zeurderig en melodiearm klinkt als Amerikaanse rockbands. Vandaar dus dat ik meteen blij werd toen dit boek uitkwam. En het leuke is: het zijn geen snobs. Ook Men At Work, Kylie Minogue en Empire Of The Sun krijgen een mooi plekje in deze Top 100. Gaaf, hoewel er natuurlijk altijd wel muziekliefhebbers zijn die verbaasd zullen zijn dat Men At Work serieus wordt genomen (ze staan trouwens toch 'pas' op plaats 99), dankzij hun liedje Down Under kent heel de wereld het land (en hun eigenaardigheden, ik noem vegemite) des te beter. En aangezien ik Business As Usual van Men At Work heb, kan ik bevestigen dat het echt niet zo'n slecht album is als vaak wordt gedacht. Andere opmerkelijkheden: van groepen als The Bee Gees, The Easybeats en The Seekers (ach, wat een gewéldige hoes) is een Greatest Hits toegevoegd. Argument: het zijn groepen die geen bijzonder uitmuntende albums hebben gemaakt. Bij de Bee Gees vind ik dat vreemd, de groep heeft toch klassiekers als Trafalgar en Odessa gemaakt.

Nog vreemder is de keuze van bands die bij mijn weten toch echt Nieuw-Zeelands zijn. Gezien de haat/liefde verhouding tussen Australië en Nieuw-Zeeland (Aussies vinden Kiwi's altijd heel lief en aandoenlijk, Kiwi's vinden Aussies maar een stelletje gestoorde gladiolen – het is een beetje zoals Nederland en Duitsland, maar dan zonder oorlogsverleden) is dat pikant, ook al betreft het enkel twee écht discutabele gevallen, aangezien je voor de keuze voor Crowded House nog wel wat begrip op kan brengen (de groep is toch half Australisch). Voorloper Split Enz is echter toch écht een kiwi groep en hetzelfde geldt voor Dragon. Volgens de samenstellers zijn ze aan de Top 100 toegevoegd omdat beide bands pas echt groot doorbraken toen ze zich in Australië hadden gevestigd. Tja, zo ken ik er nog wel een paar. En trouwens, waarom voeg je dan de Bee Gees toe, die al in 1967, vlak na hun eerste hitje Spicks and Specks, vanuit Brisbane naar Engeland zijn vertrokken? (Overigens ben ik wel blij met de toevoeging van Dragon omdat ik anders nooit had gelezen over deze ultieme rock 'n roll band: twee bandleden overleden aan overdoses drugs, bij een optreden vierduizend bikers voor flikkers uitmaken, een zanger die heroïne in een glas champagne van de drummer stopt, etc.)

Ik heb lang niet alle cd's uit deze Top 100. Naast Business As Usual heb ik Diesel and Dust van Midnight Oil, het titelloze debuut van Savage Garden en Empire Of The Sun's We Are The People. Van The Vines en The Triffids worden albums genoemd en heb ik wel goede verzamelaars. Maar het merendeel is toch wel algemeen bekend, ook op het noordelijk halfrond: AC/DC, Nick Cave & The Bad Seeds, Icehouse, The Birthday Party, Kylie Minogue, Silverchair, The Hoodoo Gurus. En een groep als Hunters & Collectors is mij vrij onbekend, ware het niet dat Luka Bloom het lied Throw Your Arms Around Me voor zijn album Keeper Of The Flame coverde. En er zijn die bands die jammer genoeg nooit verder zijn gekomen dan de status van one hit wonder: The Church met hun Under The Milky Way (opnieuw onsterfelijk geworden doordat het in 2001 werd gebruikt in de film Donnie Darko), Get Free! van The Vines (een groep die begin deze eeuw nog heel opportunistisch werd gelanceerd als 'de nieuwe Nirvana', al bleek het wel jammer dat de frontman zich als een onmogelijke kleuter gedroeg) en John 'You're The Voice' Farnham, wiens Whispering Jack tot op de dag van vandaag in Australië geldt als Best Verkochte Album Aller Tijden: 24 keer platinum en daarmee succesvoller dan Thriller van Michael Jackson, Dire Straits' Brothers In Arms en Meat Loafs Bat Out Of Hell.

Ik denk dat over de Top 3 weinig te discussiëren valt. Woodface van Crowded House staat op nr. 3 en dat lijkt me geheel terecht; het beste album van sowieso één van de beste bands aller tijden, met geweldige tracks als Fall At Your Feet, Four Seasons In One Day, Weather With You, It's Only Natural en There Goes God. Een album waarmee ze overigens zichzelf de das omdeden door in de Verenigde Staten het van ironie bol staande Chocolate Cake als single uit te brengen: het werd niet begrepen. Op nr. 2 AC/DC's Back In Black, wat toch wel algemeen gezien mag worden als het beste album van de groep, opgenomen na de dood van zanger Bon Scott, februari 1980. En het album dat klassiekers heeft voortgebracht als de titelsong, Hells Bells en You Shook Me All Night Long. Er zijn wereldwijd 49 miljoen exemplaren van verkocht, maar vreemd genoeg is dat vooral buiten Australië geweest. Bovenaan de lijst staat Diesel and Dust van Midnight Oil en ook dat mag geen verrassing heten. De groep rond zanger (en tegenwoordig minister) Peter Garrett was op het moment dat het album in 1987 uitkwam al ruim een decennium bezig om rockmuziek te maken met een geëngageerde boodschap. Voorloper 10 To 1 was al een stap naar een groot publiek, maar met Diesel and Dust wist de groep wereldwijd door te breken. Grootste hit Beds Are Burning haalde ook in Nederland de bovenste regionen van de hitlijsten en eens te meer werd aangetoond dat geëngageerde rockmuziek ook heel leuk kan zijn.  Of, zoals de schrijvers al stellen, eindelijk werd Australië wereldwijd bekend om andere zaken dan kangoeroes en vegemite. En ook al deden andere tracks als The Dead Heart en Put Down That Weapon navenant niets op het noordelijk halfrond en was opvolger Blue Sky Mining veel minder succesvol, Garrett en consorten hadden allang hun punt gemaakt.

Het boek lezen, doet nieuwsgierig maken. Ik heb geen albums van AC/DC, kan overigens its als Whole Lotta Rosie of Thunderstruck goed hebben, maar ik zou zo naar de platenzaak rennen om Back In Black (of Highway To Hell, het andere album van AC/DC dat genoemd wordt) aan te schaffen. En ook de verhalen bij The Church's Starfish, The Triffids' Born Sandy Devotional en 16 Lovers Lane van het betreurde The Go Betweens werken behoorlijk enthousiasmerend. En de vermelding van Since I Left You, het briljante, uit duizende samples bestaande debuut van The Avalanches is geheel terecht (maar waar blijft die opvolger?). Wat wel jammer is, is dat zo'n boek vandaag de dag al snel gedateerd kan raken. Want het nieuwste album stamt uit 2010 (het mij volslagen onbekende Eddy Current Suppression Ring met Rush To Relax) en er komen vandaag de dag nog altijd geweldige albums uit Australië. Zo had wat mij betreft ook best Angus & Julia Stone's Down The Way vermeld mogen worden of – en die zal een eventuele volgende editie van het boek met gemak halen – Innerspeaker van Tame Impala. Maar de schrijvers zijn al dat soort kritiek al voor dankzij een kleine waarschuwing op de kaft van het boek: 'Warning: This book contains potentially divisive, controversial opinions.'

(15 januari 2011)



Wilfred Owen - Poems Selected By Jon Stallworthy



Het was een vraag bij Eggheads afgelopen week: 'welke Romeinse schrijver schreef 'dulce et decorum est pro patria mori', een zin die de dichter Wilfred Owen inspireerde tot het schrijven van het gedicht met dezelfde titel?' De keuzemogelijkheden: Horatius, Cicero en Vergilius. Ik wist het antwoord, dat is Horatius. Ik ben niet bekend met Romeinse schrijvers (al heb ik wel de Metamorphosen van Ovidius in de kast staan, die daar vooral heel mooi stáát), maar wel met dit geweldige gedicht van Owen, dat overigens slechts Dulce Et Decorum Est heet. Ik was op het spoor van Owen gekomen toen ik over de war poets las in het Nieuw Cultureel Woordenboek (dat is zo'n dikke pil die volstaat met allerhande weetjes) en was nieuwsgierig geworden. Bij dichters denk je standaard aan wat overgevoelige, zachte jongens, niet aan wildemannen en rauwdauwen die oorlog gaan staan voeren. Dat achter zijn naam '1895-1918' stond, stemde al vrij omineus. Deze jongen was veel te vroeg gestorven, ongetwijfeld ergens op het slagveld in Frankrijk.

Ik kwam er al snel achter dat Dulce Et Decorum Est Owens bekendste gedicht is. Ik las het, was geraakt door de tekst die door merg en been gaat en toen ik vorig jaar in Londen was, ging ik op zoek naar een bundel met z'n poëzie. Het maakte me niet zo heel veel uit wat voor bundel het zou zijn, als dit gedicht er maar in zou staan en als er maar méér van Owen instond.

Dulce Et Decorum Est is een keihard gedicht. En het is ontzettend beeldend geschreven. Owen schreef het naar verluidt terwijl hij gelegerd was in Engeland, nadat hij vijf maanden lang had gevochten tijdens de Slag bij de Somme. Hij keerde terug naar Craiglockhart om te herstellen, omdat hij leed aan shell-shock, oftewel een niet misselijke vorm van post-traumatisch stress syndroom. Daar ontmoette hij Siegfried Sassoon, een andere war poet met de jaartallen '1886-1967' (wat aangeeft dat Sassoon als één van zeer weinig war poets de Eerste Wereldoorlog heeft overleefd) achter zijn naam, die Owen stimuleerde om zijn gedichten op papier te zetten en uit te geven. Dulce Et Decorum Est is er daar één van en het schetst een verschrikkelijk beeld van de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog. Al bij de eerste regels sta je er middenin:

'Bent double, like old beggars under sacks,
Knock-kneed, coughing like hags, we cursed through sludge'

Wat volgt, is een opsomming van de ontberingen in de loopgraven. In twee strofen passeren mannen die compleet futloos, als verdoofd rondlopen maar wel meteen bij de les zijn als iemand in de verte roept dat er een gasaanval aankomt. Als lezer weet je dat dit vermoedelijk mosterdgas moet zijn geweest, dat in de Eerste Wereldoorlog voor het eerst met bijzonder veel 'succes' werd toegepast. Sommige soldaten weten stuntelend net op tijd hun helm en masker op te zetten, maar één man is te laat. Het beeld van de man die een doodsstrijd voert, staat op Owens netvlies gegrift. Hij schrikt er 's nachts wakker van, als de beelden weer op z'n netvlies staan in een nachtmerrie:

'In all my dreams before my helpless sight
He plunges at me, guttering, choking, drowning'

In de derde strofe gaat het roer om. Het perspectief verandert. Eerst beschrijft Owen de ellende van de oorlog, maar nu richt hij zich op iemand. Hij schrijft dat als deze persoon ook eens in een droom deze beelden zou zien, het beeld van een man waarvan de ogen zijn weggedraaid en ook zou horen hoe het bloed uit z'n longen loopt, het zich niet in zijn of haar hoofd zou halen om te spreken over wat Owen de oude leugen noemt:

'My friend, you would not tell with such high zest
To children ardent for some desperate glory
The old Lie: Dulce et decorum est
Pro patria mori'

De persoon waar Owen dit gedicht aan richt is Jessie Pope. Zij publiceerde gedurende de Eerste Wereldoorlog allerlei gedichten waarin ze deze war to end all wars propageerde. Daarin citeerde ze ook de oude Romeinse schrijver Horatius die het er in de oudheid al over had 'hoe geweldig het is om voor je vaderland te sterven.' Dat Pope het publiek en zelfs kinderen probeerde op te jutten om vooral ten oorlog te trekken en voor je vaderland te sterven omdat dit o zo glorieus is, moet Owen waanzinning hebben gevonden. Pope zal tijdens de oorlog niet in Frankrijk zijn geweest, zat waarschijnlijk ergens in Engeland op een landgoed het ene na het andere propagandagedicht te pennen, zonder te weten dat elders de Britse mannen met tienduizenden tegelijk 'for some desperate glory' vielen. En als ze de zin van de oorlog niet in zagen en deserteerden, werden ze ter plekke geëxecuteerd, of het niemandsland tussen de vijandelijke velden ingestuurd om door vijandig vuur neer te worden gemaaid. Hoezo glorie? De ironie wil dat Pope vandaag de dag volledig vergeten zou zijn, ware het niet dat Owen dit vernietigende gedicht aan haar richtte (hoewel het niet echt aan haar is opgedragen, is het algemeen bekend dat Owen met dit gedicht op Popes oorlogspropaganda heeft gedoeld).

Door de shell-shock had Owen niet terug naar het front gemoeten, maar hij keerde toch terug. De reden was - ironisch genoeg - dat Siegfried Sassoon eerder was geraakt door een kogel en in allerijl naar Engeland was overgebracht. Om zijn land te dienen, zag Owen het als zijn taak om Sassoons positie in te nemen. Owen had de ambitie om na de oorlog zijn gedichten uit te brengen, maar dat is er nooit van gekomen. Hij kwam op 4 november 1918 om het leven toen hij in het noorden van Frankrijk het Sambre-Oise kanaal overstak. Exact een week later zou de wapenstilstand worden afgekondigd. Het verhaal gaat dat Owens moeder pas van het overlijden van haar zoon hoorde op het moment dat in heel Engeland de klokken luidden om het einde van de oorlog te vieren. Ze moet dus even hebben gedacht dat Owen de oorlog had overleefd. Veel van Owens gedichten zijn gebruikt in Benjamin Brittens War Requiem. En hij is inmiddels vergroeid met het archetypische beeld van de war poet. Dat zal niet in het minst komen doordat hij in bijna al z'n gedichten de zinloosheid van oorlog en in het bijzonder de meest zinloze van allemaal, de Eerste Wereldoorlog, benadrukte. Maar hoe goed en raak gedichten als Anthem For Doomed Youth, Futility en Strange Meeting ook zijn, ze halen het geen van allen bij die ultieme zeggingskracht Dulce Et Decorum Est.

(10 april 2010)




Gert Jan Pos - Mooi Is Dat!



Een paar jaar geleden werd op instigatie van de mannen achter Fokke & Sukke het geweldige Strips In Stereo uitgebracht: indachtig het thema van de Boekenweek ('Boem Paukeslag') werd diverse stripmakers gevraagd om een Nederlandstalige popsong te verstrippen. Het resultaat was verbluffend mooi en verkocht als een tierelier. Ik kan me nog goed herinneren dat ik, toen het boek pas in de winkel lag, een laatste exemplaar vond in De Bijenkorf. Het boek was op formaat van een lp uitgebracht en bevatte een cd waarop alle liedjes werden meegeleverd. De strips bleken zeer geestig, van Gerrit de Jager die Kom Van Dat Dak Af had getekend tot Barbara Stok die Is Dit Alles van Doe Maar in een wel heel merkwaardig verhaal verstripte. Enfin, ik koester mijn exemplaar. Toen ik vorig jaar dan ook las over Mooi Is Dat! was mijn interesse meteen gewekt. De premisse beloofde al veel goeds: ruim vijftig striptekenaars moeten in één pagina een beroemd werk uit de Nederlandstalige literatuurgeschiedenis verstrippen. Eerste gedachte: ideaal Sinterklaas cadeau. Dat dacht Suzanne, die mijn lootje had getrokken ook en zij bestelde bij de stripwinkel op de Kleine Berg een exemplaar. Ik las ergens op internet dat de makers betwijfelden of de eerste druk wel uitverkocht zou raken, maar als ik het verhaal van m'n zus moet geloven hoeven ze zich daar niet druk over te maken; toen ze de bestelling kwam ophalen, kwam de verkoper met een stapel exemplaren de trap aflopen: allemaal bestellingen.

De reden voor het boek is wat vaag. Nouja, volgens de inleiding is die om voor eens en altijd duidelijk te maken dat striptekenen toch ook echt een hogere vorm van kunst is en het dédain waarmee in de kunstwereld in het algemeen en in de literaire wereld in het bijzonder naar striktekenaars wordt gekeken geheel onterecht is. Tja. Ik volg de cartoonwereld niet op de voet, dus ik kan er niet over meepraten, maar mij lijkt dat dédain toch schromelijk overdreven. Het was toch in 2009 dat Robert Crumbs stripvariant van Genesis lovend werd ontvangen en ook al die stripbio's van de Beatles en Johnny Cash hebben toch op veel bijval mogen rekenen (al lijkt daar de verzadiging wel wat toe te slaan (alwéér een rockersbiografie in stripvorm?)).

Die reden veeg ik dus maar aan de kant en wat overblijft is een geweldige staalkaart van striptekenend Nederland en Vlaanderen anno 2010. Wat Mooi Is Dat! zo leuk maakt, is de ongelofelijke afwisseling in stijlen. Er zijn er die het stripverhaal in één grote tekening verbeelden, zoals Argibald doet met Anna Enquists Contrapunt, of Maaike Hartjes doet met Boem Paukeslag! (een gedicht en dus wellicht iets minder moeilijk te verstrippen). Ook bijzonder zijn de verstrippingen van Turks Fruit door Gerrit de Jager, Tirza door Flo en De Witte door Kim. Ze behoren alledrie tot mijn absolute favorieten, voornamelijk doordat ze allemaal een strip hebben getekend zonder een woord te gebruiken. Turks Fruit wordt in de versie van De Jager waarin de hoofdpersoon de helft van de plaatjes met een stijve pik rondloopt (en er de afwas mee doet, mee beeldhouwt en schildert) hilarisch (de reputatie dat het boek enkel over seks zou gaan bevestigend), Tirza wordt in de versie van Flo heel sterk en met oog voor detail verbeeld; de gesofistikeerde Jürgen Hofmeester die in een sjiek huis woont waar de familieportretten met foto's uit betere tijden aan de muur hangen; wie de afloop van het boek kent, staat toch even net wat langer stil bij de het schilderijtje aan de muur van een jonge Tirza. En De Witte is in een mooie zwart/wit stijl getekend, exact zoals ik het nog ken uit de Ernest Claes omnibus die m'n ouders in de kast hebben staan.

Er zijn meer striptekenaars die de strips verbeelden zonder tekst te gebruiken, opvallend veel. De leegheid van Het Bureau wordt verbeeld door de lege gesprekswolkjes van de hoofdpersoon, die zo getekend nogal op J.J. Voskuil zelf lijkt (maar die heeft er dan ook nooit een geheim van gemaakt dat zijn boeken autobiografisch zijn). Aan de andere kant is er een tekenaar als Wasco, die Belcampo's Het Grote Gebeuren wel heel gestileerd brengt: met twintig keer exact hetzelfde poppetje, een soort gestileerd duiveltje dat op de computer lijkt te zijn getekend en een getypte tekstwolk, compleet met spelfouten, waarbij je je afvraagt of dit ook in het oorspronkelijke boek fout stond. Een favoriet is Dick Matena's stripversie van Immortelle XVI, een gedicht van Piet Paaltjens. Ontroerend, over een geliefde en een gedoemde romance, in een homofoob negentiende eeuws milieu. Het gedicht wordt niet alleen voorgedragen door de hoofdpersoon, ook de hypocriete reacties van de luisteraars ('ah joh, waarom verander je 'hem' niet in 'haar', schat? En dit versje blijft ons geheimpje, enig toch?') worden niet vergeten. Dat is mooi, zeker het anachronistische geblaat van een andere toehoorder ('we leven tenslotte in 1800-zoveel en homotrots en homoparade zijn nog ver weg'). Net zo ontroerend is Barbara Stoks verbeelding van het dagboek van Anne Frank. De door Frank geschreven stukken worden in potlood verbeeld en het afsluitende plaatje is een met pen getekende afbeelding van een lege stoel achter een bureau. Dat is hard en concreet, het andere deel van de strip komt enkel tot ons via het beroemde dagboek.

Op een luchtiger toon en briljant verbeeld is Lectrr's versie van Herman Brusselmans' De man die werk vond, in een Escher-achtig trappenhuis. Het meest opvallend echter is dat veel striptekenaars voor Middeleeuwse literatuur hebben gekozen. Het begint al met de eerste pagina, het alombekende Hebban Olla Vogala komt in een tekening met eggende, zaaiende en ploegende monniken volledig tot z'n recht en onderstreept nogmaals de legende die achter dit (officieuze) eerste zinnetje uit de Nederlandse literatuur schuilgaat: dat een in gedachten verzonken monnik het ergens in de kantlijn krabbelde om zijn pen uit te proberen. Veel treuriger is het dierenleed uit De Vier Heemskinderen, in zes plaatjes verbeeld door de vermaarde Joost Swarte. Andere historische verstrippingen: Van Sente Brandane, Karel ende Elegast, Het Roelantslied, Walewein, Van den Vos Reynaerde, Ferguut, Elckerlyc, Mariken van Nimwegen. Het zijn allemaal Middeleeuwse ridderepi danwel mirakelspelen die zich uitstekend lenen voor een mooi en spannend stripverhaal. Misschien dat de overdaad aan Middeleeuwse werken de reden is dat er wat twintigste-eeuwse meesters ontbreken, zo staat er geen werk van Harry Mulisch in. Ik vind het geen gemis, want ik hou juist erg van dat Middeleeuwse werk.

Het enige waar je nog over kan klagen is dat je sommige favorieten mist: waar is Hein De Kort en waar zijn de tekenaars van Fokke & Sukke, die een paar jaar geleden nog het eerdergenoemde Strips In Stereo samenstelde? Misschien hebben ze niet zoveel met literatuur.

(9 januari 2011)



Gerard Reve - Verzamelde Gedichten



Ik heb voor mijn lijst Nederlands nauwelijks iets van 'De Grote Drie' gelezen. Hoe dat kwam, weet ik niet, al zal de opmerking van de docent Nederlands die zei dat je bij het mondeling toch moest proberen 'm iets te vertellen dat ie nog niet wist wel hebben meegespeeld. Dus daarom níet De Aanslag of De Ontdekking Van De Hemel van Harry Mulisch of De Avonden van Gerard Reve (wel Het Gouden Ei, maar dat is dan ook een bloedstollend spannend verhaal). Ik heb alleen Nooit Meer Slapen van Willem Frederik Hermans gelezen, maar dat was vooral een worsteling. Mulisch en Gerard Reve, daar ben ik nooit aan toegekomen.

Maar Mulisch werd bij ons in de klas nog gelezen. Reve was helemaal niet geliefd. Zijn werk leerde ik pas jaren later kennen, toen Reve's overlijden bekend werd gemaakt. Bij Buitenhof werd in allerijl een kenner opgetrommeld en dat was Diederik van Vleuten. De cabaretier bleek een groot bewonderaar, dus dat was een bijzonder interessant gesprek. Van Vleuten vertelde daarin dat hij vooral het poëziewerk van Reve onovertroffen vond. Ik was nieuwsgierig geworden en leende een bundel met verzamelde gedichten in de bibliotheek. Nu ken ik dus niet het prozawerk van Reve (vast een groot schandaal), maar die gedichten zijn inderdaad subliem. Het knappe is dat ze soms heel cynisch zijn, soms ontzettend geestig, een enkele keer kreeg ik plaatsvervangende schaamte (als hij z'n liefde voor iets te jonge jongetjes weer belijdt) en soms heel erg gevoelig. Maar altijd zit er een regel in die net even wat afwijkt van de rest. Die de rest van het gedicht onderuit haalt, of die nieuwsgierig maakt.

Zo is het gedicht Graf Te Blauwhuis (voor buurvrouw H. te G.) hartverscheurend mooi: het begint met een beschrijving van de gebeurtenis waarbij een jongetje om het leven is gekomen:

'Hij rende weg, maar ontkwam niet'


Halverwege ontstreekt Reve in verbittering en woede om vervolgens God op deze misstand aan te spreken:

'Gij weet waarom het is, ik niet.
Dat Koninkrijk van U, weet U wel, wordt dat nog wat?'


Het gedicht telt slechts tien regels, maar al die emoties komen erin voor. Een goed gedicht maakt nieuwsgierig en ik ging internet op en wilde weten wie de jongen is waar dit gedicht over gaat. Het schijnt te gaan over een jongen uit Greonterp die, op de vlucht voor Duitsers, werd doodgeschoten. Op 8 februari 1945, dus tegen het einde van de oorlog. Aan de andere kant van het spectrum zit een gedicht met de titel Afrekening. Vijf regels en interessant voor iedere 'liefhebber' van Harry Mulisch:

'Het nieuwe prachtboek van de intellectueel H.M.
gaat niet over God, niet over de liefde
en niet over de Dood.
Het gaat over een zeepbel die uiteenspat.
Men noemt dit werk: 'sterk autobiografies.''


Scherp en geestig, zoals een polemiek behoort te zijn (en het woord 'autobiografies' in revolutionaire jaren zeventigstijl geschreven). Bij sommige gedichten krimp je tegenwoordig wel ineen. Die wel erg opzichtige liefde voor kleine jongetjes, of voor de veel te jong gestorven Beatle Stu Sutcliffe, zijn toch dingen waar je tegenwoordig niet al te opzichtig mee te kopen zou moeten lopen. En dat oude werk, volgens Reve zelf vooral toegevoegd om te laten zien hoe hij als jongere aan het experimenteren sloeg met de dichtkunst, is inderdaad ook nog niet geweldig maar nogal pretentieus.

Volgens mijn docent Nederlands moet je poëzie niet proberen te snappen. Wat je er dan wel mee moet, was (en is) mij dan een raadsel, maar met die gedichten van Reve kan je toch een heel eind komen. Zeker als ze gerelateerd zijn aan bestaande personen of gebeurtenissen.

(21 juli 2009)



Jan Rothuizen - De Zachte Atlas van Amsterdam


Toen ik nog een heel stuk jonger was, stonden er in alle belangrijke tijdschriften afbeeldingen uit het boek Dwars Doorgesneden, van Stephen Biesty. Het idee achter het boek was briljant en prachtig uitgewerkt: grote gebouwen (zoals een kasteel, een kathedraal of het Empire State Building) of grote voertuigen (een jumbojet, een slagschip) werden netjes in plakjes gesneden zodat je uitstekend kan zien hoe ze in elkaar zitten. De tekeningen waren heel mooi gedetailleerd, met hier en daar een grapje en met pijltjes werd alles uitgelegd. Geen wonder dus dat ik dat boek (ook nog es in een heel groot formaat) wilde en toen ik het eenmaal had gekregen voor Sinterklaas, bekeek ik alle details aandachtig en spelde ik de toelichtingen woord voor woord uit. Ik was (en ben) nooit echt een begenadigd tekenaar geweest, maar ik tekende graag (fictieve) plattegronden, waar bij allerlei gebouwen beschrijvingen stonden, het ene gebouw was vijf kilometer hoog en het andere was gemaakt in een bolvorm en reikte tot ver in het heelal; het deed m'n ouders denken dat ik (met al die fantasie en ambitieuze bouwplannen) vast wel architect moest worden (al liet ik dat idee, toen ik ouder werd en vrij waardeloos bleek te zijn in meetkunde, alweer snel varen). Wat ik ook graag deed, was plattegronden tekenen van de wijk waar ik als kind woonde. Toen een klasgenootje uit Eindhoven vertrok, vroeg ze me of ik niet als aandenken een plattegrond kon maken. Dat is me jammer genoeg nooit goed gelukt (jaren later kwam ik dit klasgenootje tegen bij het stappen. In m'n gedachten was ze naar de andere kant van het land vertrokken, maar ze bleek indertijd naar Bergeijk te zijn verhuisd).

Enkele maanden geleden zat ik op een zondagmiddag op m'n laptop te knutselen, toen m'n moneder Kunststof TV zat te kijken. Ze riep 'dit móet je zien, dit is leuk.' In het programma was de kunstenaar Jan Rothuizen te gast die De Zachte Atlas van Amsterdam had getekend. Van allerlei gebouwen in de hoofdstad had hij met pen een soort dwarsdoorsnede getekend en met verschillende wijken had hij hetzelfde gedaan. Dit boek wilde ik hebben, precies iets dat ik ook bedacht had kunnen hebben (maar nooit zo mooi uitgewerkt), al was het aanvankelijk nog een heel zoekwerk: want valt zoiets in de categorie Reizen of in de rubriek Kunst? Het bleek toch het laatste te zijn toen het boek bij een lokale kunstboekwinkel bleek te liggen. De tekeningen in De Zachte Atlas van Amsterdam zijn weliswaar lang niet zo goed gelukt als die van Biesty in Dwars Doorgesneden, maar het idee is erg grappig en vooral de details in de tekeningen zijn zeer geslaagd; bij alle stadsplattegronden staan uitgebreide toelichtingen. Ook de keuze is verrassend; met plattegronden van een complex van volkstuintjes of het leuke winkelgebied De 9 Straatjes, vlak achter de Dam. Nog leuker zijn de wandelingen die Rothuizen heeft gemaakt met burgemeester Job Cohen of een blinde. Daarmee krijg je een heel andere kijk op bepaalde zaken (als is het woord 'kijk' bij die laatstgenoemde wat ongelukkig), maar het boek wordt er ook weer niet meteen een reisgids door, daarvoor is het nogal grote formaat te onhandig.

Het leukste zijn de plattegrond van een gevangeniscel en die van een verzorgingskamer. Zo blijkt uit de informatie die bij de tekening van de cel wordt vermeld dat het populairste genre uit de bibliotheek in de bajes de 'true crime' is, maar dat – vreemd genoeg – ook de Lonely Planet reisgidsen het erg goed doen. En de toiletten in een gevangeniscel hebben geen slot, maar een magneet op de deur. En in de tekening van de verzorgingskamer worden een hoop mythes rond overleden mensen uit de doeken gedaan. Ja, ze dragen allemaal een luier om vocht op te vangen dat door het lichaam wordt losgelaten en nee, haar en nagels groeien na de dood niet door. Het is maar dat we het weten. Goed, er zit af en toe wat hoofdstedelijke arrogantie in; zo'n opmerking over 'provincialen' die nu ook op de Zeedijk kunnen wandelen, waar dit vroeger toch echt onmogelijk was, vind ik dan weer wat kinderachtig. Maar soit, het zijn details. Toch kan ik nog wel wat plekken in Amsterdam bedenken waar deze aanpak bijzonder verfrissend zou kunnen werken. Wat te denken van het Damrak, met die wirwar van mensen en min of meer dubieuze toeristische winkeltjes, of van de Hortus Botanicus of Artis. En wat te denken van – politiek gevoelig, ik weet het – een coffeeshop, inclusief voor- en achterdeur.

En ik zou wel eens zo'n boek van Eindhoven willen zien. Ik denk dat er veel mooie plekken in de stad zijn waar je een goede 'zachte atlas' mee kan maken. Strijp S bijvoorbeeld, of het ultrahippe winkelgebied rond de Kleine Berg. En over het stappersparadijs Stratumseind (de langste uitgaansstraat van Nederland) valt ook heel veel te vertellen.

(18 februari 2010)



Paul Ruven & Marian Batavier - Rijk Door 1 Zin: Het Gouden Filmidee



Het is niet leuk om mij te zijn. Dat komt doordat ik altijd van alles aan het bedenken ben. Daarnaast heb ik áltijd vijf verschillende liedjes tegelijkertijd in m'n hoofd en heb ik synesthesie (dus woorden en getallen hebben bij mij kleuren). Voordat de lezer nu denkt dat ik knettergek of autistisch (vooral dat laatste moet je nooit, maar dan ook nooit tegen me zeggen; denk aan Kevin 'don't call me stupid' Kline in A Fish Called Wanda) ben: er valt heel goed mee te leven, maar het is wel vermoeiend. Zo heb ik de afgelopen tijd weer allerlei nieuwe onderdelen voor m'n website bedacht (en gemaakt, alleen nog niet allemaal gepubliceerd), heb ik écht een heel erg leuk idee voor een televisieprogramma, heb ik een heel goede uitvinding in m'n hoofd waarmee je je fiets makkelijk schoon kan maken, heb ik twee of drie ideeën voor boeken in gedachten en heb ik twee of drie gewéldige goede ideeën voor films (vind ik zelf althans). Die creativiteit is natuurlijk erg leuk, maar het is wel frustrerend als je niet wat je er vervolgens mee moet doen: het blijft zich maar opkroppen. Dat televisieprogramma moet ik es op papier uitwerken en gaan verkopen, net zoals ik echt eens een prototype zou moeten maken van dat fietsschoonmaaktooltje, maar het probleem is dat ik geen ingangen weet bij televisiemaatschappijen en ik twee linkerhanden heb. Een leuk idee hebben is één, het ook kunnen uitwerken is twee en het dan vervolgens nog weten te verkopen (en niet te vergeten: het idee te beschermen) is drie.

Blijft over dat ik die boeken es moet gaan schrijven (maar ik ben hyper, dus snel verveeld) en dat ik met die filmideeën zit. Voor dat laatste vond ik een goede oplossing. Dat wil zeggen, bij De Wereld Draait Door zag ik filmregisseur Paul Ruven in ronkende beweringen zijn nieuwe boek Rijk Door 1 Idee: Het Gouden Filmidee promoten. Wat blijkt? Hollywood is áltijd op zoek naar filmideeën. Je hoeft geen uitgebreid boek te schrijven of een waargebeurd verhaal aan te leveren. Nee, slechts één regel is voldoende om stinkend rijk te worden. Kijk, omdat het nog altijd m'n ambitie is om in korte tijd heel rijk te worden (dat is vast heel slecht, plat en laag bij de gronds van mij en bovendien is het heel hedonistisch, maar ik vind het oprecht een heel loffelijk streven om met m'n creativiteit tonnen te verdienen en dan rustig op m'n gemakje de rest van m'n leven alleen nog maar leuke dingen te doen), had ik wel oren naar dit boek. Begrijp me goed, ik heb niet de illusie dat ik met mijn ideetjes meteen stinkend rijk word, maar dromen mag altijd. En een poging wagen ook. Om rapper 50 Cent te citeren: get rich or die tryin'.

Ik begon enthousiast met die paar filmideetjes in m'n hoofd dit boek te lezen. In de eerste pagina's van dit zelfhulpboek gaat het nog op goeroe-achtige toon over mazzelaars die schatrijk zijn geworden dankzij hun ideetje. Ideetjes die zo idioot simpel (en redelijk passé) zijn, dat je je toch afvraagt waarom niemand anders op dat idee is gekomen. Ooit heeft iemand met een pipo in Hollywood gebeld met het idee achter Wedding Crashers, Stepmom of Liar Liar en is daar vervolgens mee binnen gelopen. Die enthousiaste toon, steevast gebracht in een aaneenschakeling van ultrakorte succesverhaaltjes, werkt aanstekelijk. Al vraag ik me bij sommige concepten en 'filmideeën' wel af of het daadwerkelijk een miljoenenhit is. Zo schrijft Ruven over een filmmaker die een film wilde maken over Chinezen versus Italianen en iets met vechtkunst. Hij werkte twee jaar lang aan z'n pitch (een pitch is het brengen van je filmidee bij producenten zodat je geld losgepeuterd kan krijgen) en kreeg vervolgens een budget van twintig miljoen dollar tot z'n beschikking voor een film met de werktitel Spaghetti Versus Noodles. Tja. Is dit nu dat ultieme kassucces? Ik heb nog nooit van deze filmhit gehoord en op imdb.com loopt het ook niet bepaald storm met de lovende en enthousiaste reacties. En twintig miljoen is voor Hollywood begrippen ook niet bijster veel. Vervolgens eindigt elk hoofdstuk met een korte samenvatting waar nog net niet een belerend 'en wat hebben we nu geleerd?' boven staat.

Het grootste gedeelte van het boek gaat op aan opsommingen van filmgenres en de tien eisen waaraan je gouden filmidee moet voldoen. En waarbij ook weer een karrenvracht aan voorbeelden voorbij komt. Op het ene moment zakt je de moed in de schoenen, maar tegelijkertijd komt het ene na het andere idee in je op. Wel jammer dat veel films aan exact dezelfde opbouw lijken te voldoen. Variaties op hetzelfde thema. Ook al is het Die Hard of Little Miss Sunshine, het zijn eigenlijk allebei een soort formulefilms. En dat is wel jammer. Want momenteel heb ik ineens heel veel ideeën. Maar bij sommige heb ik niet echt de standaardformule waarin het filmidee gegoten moet worden, maar één los ideetje. Dat ideetje is (al zeg ik het zelf) wel heel erg leuk, dus daar zou ik dan volgens dit boek een heel verhaal om heen moeten verzinnen dat misschien minder is dan het idee an sich (aan de andere kant, niemand die daar om maalde bij - zeg maar - Avatar). Want als je iets brengt wat écht nieuw is en nog nooit geprobeerd, dan zeggen de grote geldschieters binnen Hollywood: 'niet vreemd dat dit idee nog nooit eerder geprobeerd is, het is namelijk niks.' Leuk.

Pas het laatste gedeelte van het boek gaat over het verkopen van je filmidee en dan kom je op de slangenkuil waar ik vooraf al bang was geweest. Het gevreesde addertje onder het gras waardoor ik toch af dreig te haken. Een geharrewar met copyrights en hoe je je filmidee kan beschermen voordat je het naar een hoge pief in Hollywood stuurt die er dan vervolgens mee vandoor gaat (en in plaats van jij binnenloopt). Maar nee, ook daar zijn eenvoudige oplossingen voor. Bijvoorbeeld door je filmidee aan jezelf te e-mailen, te printen en dan in een aangetekende envelop naar je zelf op te sturen. (Ik krijg nu al visioenen dat ik over een paar jaar m'n kamer opruim en een stapel enveloppen zie van allerlei 'gouden' filmideeën die bij nader inzien meer 'blikken' ideeën bleken te zijn.) Dit heet in Hollywood-kringen een 'poor man's copyright' maar in rechtzaken zou het als bewijs kunnen dien. Las ik daar rechtzaken? Ja, daar heb ik geen zin in. Maar dan volg er wel een schier oneindige lijst van pitchers en producenten 'die geïnteresseerd zijn in JOUW IDEE!' (Want met die ronkende termen staat dit boek dus vol.)

En toch. Ik heb de komende maanden de nodige tijd om die filmideetjes die ik heb es op papier te zetten. Wie niet waagt, wie niet wint. En als je dat blog van Paul Ruven leest, met al die hyperenthousiaste ideeën, denk je meteen 'ik ben gek als ik het niet ook probeer.' De kans dat ik aan Een Tegen 100 mee mag doen (en dat dan ook nog win) zal stukken kleiner zijn. Maar dat was natuurlijk sowieso de opzet van heel dit boek.

(15 en 24 mei 2010)



J.D. Salinger - Nine Stories


Tijdens een gesprek in De Wereld Draait Door over de nieuwste Nobelprijs winnaar voor de literatuur kwam de naam voorbijdrijven. 'Heeft J.D. Salinger eigenlijk al eens de Nobelprijs voor de Literatuur gewonnen?,' vroeg Matthijs van Nieuwkerk aan z'n tafelheer. 'Die is toch allang dood?' was de ietwat botte reactie van de beste man (het is me ontschoten wie het was). Nee, op dat moment was ie niet dood, maar wel had ie al tientallen jaren niets meer gepubliceerd. En hij leefde al jaren als een kluizenaar in het kunstenaarsdorpje Cornish in New Hampshire, ergens op het platteland in Amerika. Alle dorpsbewoners wisten van Salingers bestaan en dat ie niet met pers of fans wenste te praten, dus als er fanatieke The Catcher In The Rye (en omdat lezers van dat boek een bijna Morrissey-achtige adoratie voor de schrijver hebben zijn die zeer fanatiek) fans in het dorp werden gesignaleerd, werden die vriendelijk doch dringend verzocht de beste man met rust te laten (of anders helemaal de verkeerde kant op gestuurd).

Maar een beetje vreemd was Salinger wel.

Begin 2010 overleed Salinger dan toch, op de respectabele leeftijd van 91. In alle gesprekken over zijn leven lag de nadruk vooral op The Catcher In The Rye, een boek dat ik nog móet leven, maar dat me qua thematiek bijzonder aan zou moeten spreken en dat ik dus zeker nog ga lezen. Maar veel fans hadden het ook over Nine Stories dat een echte must read zou zijn. Een verhalenbundel bevalt me wel, zeker als die niet te dik is. Voordeel is dat je rustig een verhaal uit kan kiezen en daar een uurtje (of twee) zoet mee bent, waarna je weer verder kan met een ander boek of verhaal. Het oeuvre van Salinger is sowieso vrij overzichtelijk, omdat het naast de bovenstaande twee boeken nog twee bundels van verhalen bevat. En dat is ook echt alles. Althans, de man heeft tientallen verhalen gepubliceerd, vooral eind jaren veertig en begin jaren vijftig was de schrijver bijzonder productief, maar die zijn nooit in boekvorm heruitgegeven; de schrijver was altijd notoir onzeker over het resultaat. In 1965 werd Salingers laatste verhaal, Hapworth 16, 1924 gepubliceerd en voor die tijd was het al jaren stil geweest. Na zijn dood was dan ook vooral de vraag of hij daarna wel was blijven schrijven, of dat hij daar acuut mee was gestopt.

Ik kocht Nine Stories, wat de Amerikaanse titel is, in veel andere landen heet het For Esmé – With Love And Squalor, een naam die me natuurlijk bijzonder aanspreekt, in Londen. Je kan zo'n boek natuurlijk in een Nederlandse vertaling lezen, maar ik vind dat veel nuances dan verloren gaan. Nadeel met lezen in het Engels is dat je dan niet altijd alle woorden snapt; ook al spreek ik bijna vloeiend Engels, in Nine Stories komt veel typisch Amerikaans slang voorbij en dan is het af en toe wat puzzelen. Maar de bundel is inderdaad heel mooi en de vraag die ik me tijdens het lezen zo vaak gesteld heb, is waar die onzekerheid van Salinger toch vandaan kwam. Elk verhaal is geweldig geschreven en heeft wel een bizarre ontknoping in het plot, of het nu de kunstenaarspastiche The Daumier-Smith's Blue Period (één van de geestigste verhalen in het bundel), het verhaal over een man en het posttraumatisch stresssyndroom (A Perfect Day For Bananafish), of een jongetje met een bijzondere gave (Teddy) is. Een onverwachte ontknoping schrijven is nog tot daar aan toe, maar knapper is het als er eerder in het verhaal al subtiele hints in een bepaalde richting zijn gegeven, zodat de ontknoping voor de oplettende lezer ook weer niet als een al te grote verrassing kan komen.

Het grootste deel van Nine Stories las ik op vakantie in Stockholm. Dat was in die zin niet erg handig omdat meer dan de helft van de verhalen (A Perfect Day For Bananafish, Just Before The War With The Eskimos, The Laughing Man, Pretty Mouth and Green My Eyes, The Daumier-Smith's Blue Period) zich geheel of gedeeltelijk in New York afspelen (wat er trouwens ook toe heeft bijgedragen dat sommige Zweden in de veronderstelling waren dat ik Engels of Amerikaans was). Maar toen ik in The Big Apple was, had ik Nine Stories nog niet gelezen (overigens een goede redden om vooral een keer terug te gaan). Sommige verhalen zijn dus wat lastig leesbaar, vanwege die combinatie van Amerikaans slang en de neiging van Salinger om zijn verhalen vol te stoppen met lange dialogen. Dan moet je je als lezer wel heel erg concentreren, zeker als je kennis van het Engels weliswaar goed, maar ook weer niet uitmuntend is.

Van alle verhalen is For Esmé – With Love And Squalor het meest aandoenlijk. Een verhaal dat dermate geliefd is dat het in veel landen de titel van deze verhalenbundel is geworden. Dat is, zonder de andere verhalen tekort te willen doen, geheel terecht. Het is een verhaal in twee delen. Allereerst is er het verhaal over een ontmoeting van de ik-persoon (naar alle waarschijnlijkheid Salinger) met een meisje, terwijl hij met het Amerikaanse leger in een dorpje in Engeland is gestationeerd. Het is geschreven als een terugblik en een ode aan Esmé, omdat ze binnenkort in het huwelijk treedt en de hoofdpersoon niet bij de bruiloft aanwezig kan zijn. Om de aanstaande echtgenoot op de hoogte te stellen van de eigenaardigheden van Esmé, heeft hij dit korte verhaal geschreven. Esmé blijkt een kordate en welbespraakte tante, zingend in het kerkkoor en zorgzaam voor haar jongere broertje Charles. In een dorpsgebouw raken ze met elkaar aan de praat. Hij vertelt haar dat ie schrijver wil worden en zij wil dat hij eens een verhaal voor haar schrijft, het liefst 'with love and squalor.' Het tweede deel is duidelijk het meer grimmige deel, als de hoofdpersoon in Duitsland is gelegerd en er zowel fysiek als mentaal compleet doorheen zit, maar dat op een erg grappige manier met toch met het eerste deel is verweven.

Het schijnt dat Salinger is blijven schrijven, maar hij wilde niets publiceren. Salinger zou dat wel een prettige (ongetwijfeld zen-achtige) gedachte hebben gevonden en zag publicatie als 'een irritante onderbreking.' Bij z'n dood zou de teller op vijftien ongepubliceerde romans hebben gestaan. En ook al is dat bescheiden maar prachtige oeuvre nu zo prettig overzichtelijk, stiekem hoop je dat enkele van die boeken alsnog gepubliceerd gaan worden.

(11 september 2010)



Judith Schalansky - Atlas of Remote Islands


Ik snap Judith Schalansky wel. In de inleiding van haar boek Atlas of Remote Islands (met als ondertitel Fifty Islands I Have Never Set Foot On and Never Will), waarin ze vijftig eilandjes (het liefst dus heel erg afgelegen) tekent en van een korte biografie voorziet, beschrijft ze hoe ze als kind eindeloos boven de atlas kon hangen en tuurde naar die fascinerende landkaarten. Of, in het geval van al die ontelbaar vele eilandjes die er wereldwijd zijn, zeekaarten met zo hier en daar een groen plekje. Of beter nog: een stipje. Ik deed, vermoedelijk een paar jaar later en niet in grauw Oost-Duitsland maar in iets minder grauw Eindhoven exact hetzelfde. Met m'n neus kon ik middagen lang boven de atlas hangen. Ik spelde Nederland uit, toen ik Nederland wel had gehad werd het de Benelux (heerlijk archaïsche term is dat trouwens), daarna volgde Europa (de ontdekkingen van Andorra, San Marino en Liechtenstein staan nog in mijn geheugen gegrift) en weer daarna was het hek van de dam: Afrika, Australië en dan nog al die eilandjes in de Grote Oceaan. Want eilandjes zijn er nogal veel in de Grote Oceaan, zeker vergeleken met de Indische en de Atlantische Oceaan. Het is niet voor niets dat bij de BBC Quiz Eggheads als de locatie van een eilandengroep wordt gevraagd de regel 'when in doubt go for the Pacific' geldt.

Er is een tijd geweest dat al deze eilandjes als Terra Incognita golden. Maar dat is sinds zo'n vijfhonderd jaar geleden verleden tijd. Ontdekkingsreizigers trokken de Stille Oceaan over, op zoek naar het Grote Onbekende maar uiteindelijk enkel kleine, maar prachtige atollen aantreffend. Niet iedereen was er van onder de indruk; de persoon die een of ander onherbergzaam oord Disappointment Island noemde zal niet echt gelukkig zijn geweest met wat ie vond en ook John Byron, een ontdekkingsreiziger die door het huidige Frans Polynesië reisde vond een paar eilandjes die hij de Disappointment Islands doopte. (Als ik een eiland zou zijn en zou die naam krijgen, dan zou ik toch hevig protesteren bij de naamgever. Het is net alsof je je kind na de geboorte niet zo mooi vindt en de naam Teleurstelling geeft.) Het was niet eens het betreurenswaardige formaat van de eilandjes dat hem overigens tot deze naam bracht, maar de vijandige houding van de bewoners. Aan de andere kant vind ik een van de mooiste namen van de door Schalansky beschreven eilanden die van Antipodes Island. Kapitein Henry Waterhouse vond dit grauwe oord ergens ten zuidoosten van Nieuw-Zeeland en was in de veronderstelling dat dit eilandje zich exact aan de andere kant van Greenwich in Groot-Brittannië zou bevinden. Het klopte niet (als je op Antipodes Island een heel diep gat boort en je komt aan de andere van de wereld uit, beland je in Cherbourg), maar hij zat er niet al te ver naast.

Tegenwoordig is er geen Terra Incognita meer. Okee, er komt nu en dan wel eens een eilandje bij (vooral in de Pacific borrelt en bruist het op de zeebodem en dat heeft tot gevolg dat hier en daar wel es 'spontaan' een vulkanisch eilandje ontstaat. Zo schrokken de Maori die eeuwen geleden in het Nieuw-Zeelandse Auckland woonden zich wild toen ze 's morgens ineens een 'nieuw' eiland voor de kust aantroffen), maar veel stelt het niet voor. Over veel van die eilandjes valt ook nog eens weinig te vertellen, maar niet als het Pitcairn betreft. Ontdekt in 1767 door Robert Pitcairn is het een stipje midden in de Stille Oceaan van amper 4,5 vierkante kilometer. Het werd al snel daarna vergeten, vooral omdat het op de zeekaarten van de achttiende eeuw verkeerd stond aangegeven, maar dat was juist de reden voor Fletcher Christian, een van de muiters van de Bounty om zich daar met de andere muiters en een aantal van Tahiti geroofde vrouwen te verstoppen. Terugkeren naar hun thuisland was onmogelijk, ze zouden geëxecuteerd worden. De enige kans op overleven die ze hadden, was om zich te vestigen op dit eiland en te hopen dat niemand ze zou ontdekken. Niet dat daarmee de rust weerkeerde; de muiters vochten elkaar in de jaren nadat ze zich er in 1790 hadden gevestigd de pan uit. Het gevolg was dat toen begin achttiende eeuw de bevolking op het eilandje door Britse zeevaarders werd herontdekt, nog maar een muiter in leven was. Hij ging vrijuit.

Toegegeven, het verhaal van Pitcairn was al langer bij me bekend. Omdat de vijftig afstammelingen (uit vier verschillende families met de namen Christian, Warren, Young en Brown) van de muiters en hun Tahitiaanse vrouwen nog steeds op dit eiland wonen en het boven aan mijn lijstje staat van plekken die ik ooit in m'n leven wil bezoeken (al is het schier onmogelijk om er te komen). En ook dat op het midden in de Atlantische Oceaan gelegen Tristan da Cunha (het valt onder het Verenigd Koninkrijk) een soort communistisch bewind wordt gevoerd dat wonderwel goed werkt (voor mij het bewijs dat Karl Marx wel degelijk gelijk had) was mij bekend. Van andere eilanden had ik de verhalen nog nooit gehoord. Zoals Floreana, in de Galapagoseilanden. In 1929 trekken Dore Strauch en Dr. Friedrich Ritter vanuit Duitsland naar dit eiland om daar als een soort van Adam en Eva (dus in hun blootje) in het Paradijs te leven. In 1932 wordt de rust verstoord als een zelfbenoemde Oostenrijkse barones, ene Eloise Wagner de Bousquet uit Oostenrijk arriveert, die samen met twee jongelingen het stelletje terroriseert. Weer twee jaar later verdwijnen de barones en een van haar mannen spoorloos, van de tweede man wordt jaren later het skelet op een naburig gelegen eiland gevonden. Ritter overlijdt aan een voedselvergiftiging en Strauch keer gedesillusioneerd terug naar Duitsland. Of Tikopia, één van de Solomoneilanden, dat minuscuul klein is, iets waarvan de bevolking zich terdege bewust is; als de oogst door een cycloon vernietigd is, offeren ongetrouwde vrouwen zich op door zichzelf op te hangen of de zee in te zwemmen om nooit meer terug te keren (het nabijgelegen Anuta is al eens uitgelicht in de geweldige BBC documentaire South Pacific en heeft een al even fascinerend verhaal).

Van Tikopia had ik echter nog nooit gehoord. En ook namen als Takuu (Papoea Nieuw-Guinea), Pagan (de Marianen) en Socorro Island waren me niet bekend. En dat maakt deze Atlas of Remote Islands nu juist zo leuk. En de namen klinken een stuk verleidelijker dan Disappoint Island.

(28 april 2011)



Frits Spits - Zestig Strepen



Zestig Strepen verscheen onder een nogal slecht gesternte. Het ging een beetje mis bij de promotie. Spits zat in wat voor boeken tegenwoordig de verkoopplek is, De Wereld Draait Door, maar in plaats van dat het gesprek over het boek ging, ging het over... tja, ik weet niet eens meer waar het wél over ging, maar Spits beviel het maar niks. Toen de dj daar aan het einde van het gesprek iets over zei, liep het mis. Na afloop scheen er nogal ruzie over te zijn geweest en tafelheer Giel Beelen (type opportunistische rat die graag nog wat extra zout in de wonden strooit) ging later nog met Spits bellen in z'n ochtendradioprogramma, een gesprek dat ook danig uit de hand liep. Daardoor ontstond het beeld van Spits die kinderachtig zou hebben zitten doen omdat z'n nieuwe boekje te weinig aandacht zou hebben gekregen. Achteraf bleek dat Spits slecht in z'n vel zat en nogal geëmotioneerd was omdat pas z'n moeder was overleden, maar ook dat hij het principieel onjuist vindt om mensen uit te nodigen met als voorwendsel over één bepaald onderwerp te praten (in dit geval een nieuw boek) om het vervolgens over heel iets anders te hebben. Hij legde later uit dat hij meer van het harmoniemodel is, iets wat ik goed herken. Ik ben ook van het harmoniemodel.

Door alle hectiek eromheen was er geen goede aandacht geweest voor Zestig Strepen, iets dat het leuke boek niet verdiende. Ik had het geluk dat ik Spits voor de lokale omroep mocht interviewen. Ter promotie van Zestig Strepen deed hij z'n geboorteplaats Eindhoven aan. Omdat Zestig Strepen als ondertitel De Soundtrack van mijn Leven heeft, kocht ik de avond voordat hij de lokale boekenkoning zou bezoeken in allerijl alvast een exemplaar, om vervolgens te gaan speuren naar een mooie passage over Eindhoven. Die was snel gevonden in z'n stukje bij Guus Meeuwis' Brabant. Ik probeerde in een avond tijd zoveel mogelijk te lezen, had vooraf alvast de MD-speler bij de omroep opgehaald en bij m'n zus gestald, om de volgende morgen voorafgaand aan het interview daar op te halen. Alleen bleek eenmaal bij m'n zus gekomen dat haar huisdier, het katertje Karel (ze had ooit Zwelgje als naam overwogen, een naam die toepasselijker was geweest) de plopkap* van de microfoon erg leuk speelgoed vond. Ik kon wel door de grond zakken: waar is dat ding heen?! Ik kon het niet vinden en kwam, ergens in een kantoor achter in de winkel, net op tijd voor het interview. Geweldig, ontmoet ik zo'n grootheid, maak ik een slechte indruk. Ik verontschuldigde me voor het ontbreken van de plopkap, maar Spits vond het geen probleem: 'ik plop* niet.' Hij bleek gelijk te hebben, maar maakte nogal een gereserveerde indruk op me. Het interview was leuk, hij gaf nog antwoord op mijn vraag 'welk liedje is nr. 61 geworden?' (het antwoord is me jammer genoeg ontschoten) en hij sloot het gesprek af met het voordragen van de door mij gekozen passage. Als radiomaker sta je dan toch met ontzag te kijken: wat een man. Wat een stem. Wat een presentatie.

Als dj's een boek schrijven, ben ik er snel bij. Omdat zo'n boek niet alleen over de muziek gaat, maar ook over de fijne kneepjes van het radiovak. Zo weet Spits in Zestig Strepen haarfijn uit te leggen hoe de muziek in een programma samengesteld moet worden. Nooit twee rustige platen na elkaar, want dan zakt je programma als een plumpudding in elkaar, nooit twee zangeressen na elkaar, waarom weet Spits ook niet, maar dat moet niet. En de show altijd met een up-tempo nummer openen. Grappig genoeg kende ik deze radiowetten allang, maar dan uit eigen ervaring bij de lokale omroep. En hij kan er trots op zijn als de muziek bij een bepaalde situatie precies klopt. Ik kan me dat heel goed voorstellen. Tijdens de tsunami van kerst 2004 liep ik stage bij de AVRO, bij Radio 1. Ik deed de muzieksamenstelling en moest op maandag 27 december muziek kiezen. Het was een dag waarop het nieuws over de ramp langzaam binnensijpelde. Ik besloot om achtereenvolgens Sarah McLachlan met World On Fire, Calexico met Quattro (World Drifts In) en Damien Rice met Cannonball te draaien. Dat paste zó mooi bij de uitzending dat de eindredactrice met wie ik in de studio zat me erop aansprak hoe mooi dit allemaal gekozen was. Ik was er zelf ook heel trots op. Het was stemmig, maar niet larmoyant of overdramatisch, iets waar ik een grote hekel aan heb.

Het idee van Spits is mooi en eenvoudig. Hij is zestig jaar geworden en om dat te vieren heeft hij zestig liedjes gekozen die bij zijn leven horen. Dat zijn liedjes uit z'n jeugd ((We're Gonna) Rock Aound The Clock van Bill Haley and His Comets, Kom Van Dat Dak Af van Peter Koelewijn en zijn Rockets), uit z'n tijd als radiomaker bij 3FM (Hey Little Girl van Icehouse (een verrassende keuze), Another Day In Paradise van Phil Collins) en z'n recente periode bij Radio 2, als Spits een warm pleitbezorger is van de zangeres Katie Melua (The Closest Thing To Crazy) en de zanger John Legend (Ordinary People).

Over de smaak van Spits kan je discussiëren. Een tikkeltje oubollig is ie wel, maar hij hoeft zich dan ook niets te pretenderen. Dat legt hij in het boek wel uit, dat hij vroeger vaak genoeg bij een bepaalde artiest dacht dat die vernieuwend was, om er vervolgens niks meer van te horen. Nee, iemand die Bat Out Of Hell III van Meat Loaf als een meesterwerk huldigt, of Overcome van Live serieus mooi vindt, hoeft inderdaad niets te pretenderen. Dat geeft niets, want Spits' enthousiasme werkt bijzonder aanstekelijk. En het is herkenbaar. Zoals de heimwee die Spits voelt als hij schrijft over Homeward Bound van Simon & Garfunkel of Brabant van Guus Meeuwis, of als hij bekent dat de Beatles toch niet de tijdloze status hebben die de Fab Fout vaak wordt toegedicht (hoe mooi ook, vooral het oude werk is door de tijd ingehaald - wat het overigens niet minder bríljant maakt). Spits heeft een mooie nr. 1, It Was A Very Good Year van Frank Sinatra. In plaats van een kort verhaal, schrijft hij bij dit nummer een prachtige Nederlandstalige vertaling. Hij heeft trouwens groot gelijk om A Very Good Year bovenaan te plaatsen. Het is een wonderschoon lied. Ik ben geen liefhebber van The Voice of Ol' Blue Eyes of hoeveel andere bijnamen die kerel ook mag hebben, maar dit is een tijdloze klassieker.

Na het interview ging Spits snel naar de winkel voor de boekpresentatie. Geen tijd meer om mijn exemplaar te laten signeren. Maar dat heeft hij na afloop gelukkig nog goed gemaakt.

* dit is radioslang. Om het ploppen (ten gevolge van plosieven als 'p' en 'b') tegen te gaan, wordt een speciale kap gebruikt, de plopkap. Het is een soort grote bol van schuimrubber die over de microfoon wordt geschoven. Journalisten hebben van de nood een deugd gemaakt en bij persconferenties zie je dan ook plopkappen met de logo's van allerhande omroepen en zenders.

(10 april 2010)



Paul Theroux - The Happy Isles of Oceania



Zou Paul Theroux zich wel realiseren wat voor een lucky bastard hij is? Een beetje de wereld rondreizen en daar dan boeken over schrijven die dan ook nog goed verkocht worden: het is niet heel veel mensen gegeven. En dan ook nog es van de ene op de andere dag besluiten dat je de Pacific door gaat peddelen in je kajak. Nouja, dat laatste is relatief; ik had voordat ik het boek The Happy Isles Of Oceania begon te lezen nog even de illusie dat ie écht van Nieuw-Zeeland, via Australië, Papoea Nieuw-Guinea, de Solomoneilanden, Vanuatu en ga zo nog maar even door naar Hawaii was gepeddeld. Goed, met af en toe een korte vlucht tussendoor, maar al snel bleek uit het boek dat hij geregeld tussendoor naar huis is gevlogen. Jammer, dat maakt het boek net even wat minder authentiek. Voor de rest is het wel genieten met alle anekdotes over vage eilandjes die soms zo klein zijn dat je ze niet eens in de atlas terug zult vinden. Sterker nog, ook ik had, als kenner zijnde, nog noit van de Trobriand eilanden (een archipel in Papoea Nieuw-Guinea) gehoord (ik ben een eilandenfreak en ergens in het boek merkt Theroux op dat er iets mis is met mensen die gek op eilanden zijn; ze houden in elk geval niet van al te veel gezelschap (ik ben bang dat Theroux hier gelijk heeft)).

Ik ben er nog niet uit of Paul Theroux eigenlijk wel van mensen houdt (hij houdt wel van eilanden, dus dat zegt wel iets), maar vanaf de eerste pagina is zijn afkeer duidelijk. Eerst denk je dat ie enkel op Nieuw-Zeelanders zit te vitten (omdat ze iedere keer vragen hoe ie hun land vindt), maar in Australië loopt het ook al mis. Hij heeft een promotietournee en de vragen die hij door z'n lezers (fans) gesteld krijgt, bevallen 'm niet. En ze zijn ook nog racistisch, want de Aboriginals hebben nogal een achterstandspositie in Australië. (Het boek is dan wel zo'n twintig jaar oud, maar de toestand van de oorspronkelijke bewoners van Australië is nog steeds erbarmelijk, al wordt die langzaam beter. Dat het nog steeds niet veel is, blijkt wel uit deze anekdote. Toen ik in 2008 naar Australië was geweest en terug in Nederland in de radiostudio aan een jonge collega vertelde over mijn reis, vroeg hij: 'heb je er ook zo'n… nouja, je weetwel, zo'n Bosjesman gezien?' Ik had geantwoord: "je bedoelt een Aboriginal?" 'Ja, die ja.' "Owja, die heb ik wel eentje gezien. In het museum." Het klinkt nu als een grap, maar het was wel waar. In het Australian Museum in Sydney had ik een Aboriginal uitleg zien geven over de didgeridoo, wat erg amusant was.) Als klap op de vuurpijl vindt Theroux het ook nog nodig om een vriendelijke taxichauffeur die oorspronkelijk uit het Midden Oosten afkomstig was tegen de haren in te strijken om ineens vanuit het niets te vragen wat ie ervan vindt dat er een fatwa tegen Salman Rushdie is uitgesproken. Natuurlijk krijgt Theroux het verwachte antwoord (geheel terecht, die fatwa), wat ik dan net iets makkelijk vind. (Ik ben meer van het harmoniemodel en zie niet in waarom je een man met wie je een leuk gesprek hebt,nodeloos zou provoceren. Een mens hoeft toch niet constant de verzuurde journalist uit te hangen?)

Enfin, vanwege al die zure reacties in Australië hoopte ik dat Theroux het misschien wat slecht getroffen zou hebben. Dat het aan z'n echtscheiding ligt (een onderwerp dat gedurende het hele boek zo nu en dan boven komt drijven) dat het soms wat moeizaam gaat en dat ie zich wellicht beter zou gaan voelen tussen die 'nobele wilden' van Papoea Nieuw-Guinea en de Solomoneilanden. Goed, het gaat daar iets beter, al is het niet veel. Maar in Vanuatu komt een geweldige anekdote voorbij van wat antropologen de 'cargo cult' (Serge Gainsbourg heeft een liedje met die titel op zijn meesterwerk l'Histoire De Melody Nelson dat ernaar verwijst) zijn gaan noemen. In 1938 verschijnt er een mysterieuze Amerikaan in de regio die de oorspronkelijke bewoners aanraadt om de religies die al die christelijke missionarissen die het gebied overspoelen preken af te zweren en terug te keren naar de eigen godsdienst. Als ze dat doen, zal deze Jon Frum terugkeren en het volk rijkdom schenken. Het is de vraag of Jon Frum ooit bestaan heeft en of ie terugkomt is al helemaal twijfelachtig maar zijn advies wordt dankbaar opgevolgd en als tijdens de Tweede Wereldoorlog het gebied inderdaad wordt overspoeld door allerlei rijkdommen uit het westen is de cult gevestigd: Jon Frum zal dan misschien nooit meer terugkomen, z'n profetie is uitgekomen en dat is voldoende. Geen wonder dat de dorpen die deze Amerikaan aanhangen nog steeds bestaan (ze zijn herkenbaar aan een groot rood kruis bij de dorpsgrens).

Ondanks alle ergernissen over de bewoners in de regio, komen gaandeweg de reis vordert steeds meer vrolijke anekdotes voorbij. Zo blijken gaandeweg alle Polynesiërs, Melanesiërs en andere eilandbewoners waarvan je zou denken dat het wel zeeliefhebbers zouden zijn een bloedhekel aan de zee te hebben: ze beweren allemaal snel zeeziek te worden. En is het in Fiji al behelpen vanwege de sluimerende onrust tussen de Fijiërs en de Indiërs, in Tonga is het niet veel beter omdat de complete bevolking lijdt aan kleptomanie, iets dat in Samoa overigens nog veel erger is. Het is ook de eilandengroep die bekendstaat als The Happy Isles, een naam die het kreeg dankzij James Cook die er zo vriendelijk ontvangen werd (het echte verhaal is dat de rivaliserende stammen die 'm zo hartelijk ontvingen eigenlijk kannibalen waren en het er niet eens over konden worden hoe ze de kapitein om gingen leggen). Maar in Tonga gaat Theroux wel op audiëntie bij koning Taufa'ahau Tupou IV (een man die vooral indruk maakt vanwege zijn immense omvang). Nog komischer is de observatie dat in zo'n beetje elke eilandengroep in de Pacific het varken bijkans aanbeden wordt met als toppunt het feit dat een vetgemest varken enkel wordt gegeten bij feestelijke gelegenheden. 'Zoals een begrafenis,' zo weet een Tongalees te melden. Theroux ziet het al voor zich: een ziek familielid dat uit het raam kijkt en het varken in de achtertuin maar vetter en vetter ziet worden.

Echt kolderiek wordt het pas als Theroux in Frans Polynesië arriveert. Okee, de Amerikanen zijn erg in 'hun' kolonie Samoa en anders is het wel de plaatselijke jeugd die doet alsof ze 'straigh outta Compton' afkomstig is, maar de Fransen tonen pas écht aan dat imperialisme ze blijkbaar in het bloed zit. Geen kolonie wordt zo schaamteloos geëxploiteerd als Frans Polynesië. Ik was  natuurlijk al bekend met de proeven van Atoomkop Jacques Chirac, iets waar ze tot ver in de jaren negentig mee doorgingen en waar ook ik me indertijd woest over heb gemaakt, maar de brutaliteit van de Fransen is dermate schaamteloos dat het bijna komisch wordt. Dat de nationale feestdag Bastille Day voor de gelegenheid wordt omgedoopt naar Tahiti Festival kan je nog omschrijven als weinig tactvol, maar het feit dat veel Polynesische liefjes als cadeautje van hun Franse vriendje uit het leger een kunstgebit aan krijgen gemeten, iets dat gezien de hevige consumptie van allerhande snoepgoed broodnodig is en wat ze weer wordt afgenomen als de betreffende Fransman weer terug naar z'n thuisland moet om daarmee te voorkomen dat het meisje er met een ander vandoor gaat, is toch tekenend voor het bijna sardonische genoegen dat de Fransen bij hun onderdrukking van de oorspronkelijke bevolking moeten hebben (als een meisje haar kunstgebit niet af wil geven, wordt ze trouwens net zolang ondersteboven gehouden en door elkaar geschud tot het er uitvalt).

Grappig genoeg is het dankzij de Fransen dat Polynesië in het algemeen en Tahiti in het bijzonder bekendstaat als het paradijs waarin alles mag en kan dat God verboden heeft. Dit alles omdat in 1768 een enkel met een lapje stof om haar middel gewikkelde Tahitiaanse het schip van Louis Antoine de Bougainville op kwam lopen, met dat stukje stof ergens achter bleef steken maar onbekommerd lachend de bemanning (vermoedelijk al maanden zonder seks) tegemoet liep. Waarmee een mythe was geboren die tot op de dag vandaag voort leeft. Een mythe die er ook voor heeft gezorgd dat sinds die tijd menig schrijver naar de Stille Oceaan trok, op zoek naar die nobele wilde, maar vooral op jacht naar zo'n bloedmooie Polynesische dame. Het aantal schrijvers is indrukwekkend: Robert Louis Stevenson (die de laatste jaren van z'n leven in Vailima in Samoa woonde. Hij had Tahiti prettiger gevonden, maar de postbezorging in Samoa was beter), Herman Melville (die drie (al dan niet) waargebeurde verhalen schreef: Typee, Omoo en Mardi; ze zijn geen van drieën tegenwoordig eenvoudig verkrijgbaar), Paul Gauguin (die in het boek Noa-Noa z'n liefde voor dertienjarige meisjes beschrijft; in Polynesië wordt seks met minderjarigen als volstrekt normaal gezien), Pierre Loti (die doorbrak met een boek met de niets aan duidelijkheid overlatende titel Le Mariage de Loti) en W. Somerset Maughan (waarvan wordt betwijfeld of ie überhaupt wel in vrouwen geïnteresseerd was). Zelfs meer rationele geesten als Diderot of Paul Boswell werden betoverd door de droom van de prachtige en welwillende vrouwen van Polynesië.

Theroux lijkt het in Frans Polynesië wel naar z'n zin te hebben. Vooral de Marquesas Eilanden lijken daadwerkelijk de hemel op aarde (iets wat door hem weliswaar ontkend wordt, maar uit z'n verhalen blijkt toch echt iets anders). En als hij een hoofdstuk verder in de Cookeilanden, een kolonie van Nieuw-Zeeland vertoeft, komt weliswaar de gedachte aan z'n echtscheiding bovendrijven, maar moet hij toch ook constateren dat Aitutaki een prachtig eiland (al is het nét geen atol) is en dat de mensen er uitermate vriendelijk zijn. Dat ie dan tijdens zijn tochten door de lagune op een dag de Nieuw-Zeelandse ex-premier David Lange treft, op 'vakantie' omdat ook hij in een scheiding ligt, is té toevallig; it's a small world after all. Theroux en Lange blijken het goed te kunnen vinden, al is het maar het leed dat ze samen kunnen delen.

The Happy Isles Of Oceania begint in Nieuw-Zeeland en Australië, dat door Theroux toepasselijk Meganesië genoemd, maar het is slechts een kleine opmaat voor het grootste gedeelte van het boek: Melanesië en Polynesië, om te eindigen in Paradijs: Hawaii. Theroux is een te goede schrijver om dat ook daadwerkelijk te menen en natuurlijk, er is – naast een superdeluxe resort met bungalows met een prijs van tweeëneenhalf duizend dollar per nacht – ook een hoop mis in het paradijs: vervuiling, corruptie, prostitutie, geluidsoverlast, drugsgebruik. Het zijn zaken die Guidje liever niet zou weten, juist omdat ie zich van Hawaii (de eilanden zijn al vaak gebruikt als filmlocatie voor de Pirates of the Caribbean films, waarmee die filmtitel nog eens extra belachelijk wordt) toch liever iets romantisch voorstelt. Misschien is The Happy Isles Of Oceania dan ook een boek van z'n tijd, aangezien het zich begin jaren negentig afspeelt. Je hoopt dat het met die vervuiling wel meevalt, ook al weet je dat ergens in de Grote Oceaan een 'eiland' volledig bestaand uit afval ronddrijft (al heeft niemand het ooit gezien). Maar de Eerste Irakoorlog, die als een donderwolk boven het eerste gedeelte van het boek hangt, is twintig jaar later toch allang geweest (we hebben er zelfs nog een tweede achteraan gekregen), de atoomproeven in Frans Polynesië zijn echt gestopt, Australië is niet zo racistisch (althans, die indruk kreeg ik toch niet toen ik er in 2008 was; al ben ik enkel in New South Wales geweest en is algemeen bekend dat de reputatie van Queensland dubieuzer is),  Paaseiland is nu een stuk toeristischer als het indertijd moet zijn geweest, Lange is in 2005 overleden en Theroux is in 1995 hertrouwd (met een andere vrouw). Noem het struisvogelpolitiek, maar het is ook wel een prettige gedachte.

(10 juni 2011)



P.F. Thomése - J.Kessels: The Novel


Schrijver P.F. Thomése schijnt niet-Eindhovenaren ervan te moeten overtuigen dat J. Kessels daadwerkelijk bestaat. Mensen - zoals ik - die wel uit de Lichtstad komen, weten dat allang. Die kennen J. Kessels als een enorme zuurpruim die dagelijks een column in het kwaliteitarme lokale sufferdje volpent. Een beetje zoals Sylvain Ephimenco dat bij Trouw doet; overal op vitten, nooit is iets goed. (Nu ik dit schrijf, realiseer ik me dat die column misschien ook al jaren door P.F. Thomése wordt geschreven, onder het pseudoniem van J. Kessels. Het lijkt me sterk, want er staat al die tijd ook een fotootje bij de column, maar je weet maar nooit.) Enfin, voor al die niet-Eindhovenaren en voor zover we na kunnen gaan, J. Kessels bestaat dus écht. Maar zijn nogal zure reputatie was van een dermate treurig niveau (zou er iemand in de stad zijn die z'n columns wel kan waarderen?) dat die ervoor zorgde dat ik lange tijd dit boek niet wilde lezen. Ik bedoel, zo'n chagrijn, dat kan nooit een goed boek opleveren. En die lofzang op J. Kessels, door Thomése, bij De Wereld Draait Door, kwam op mij nogal geforceerd over. Een overdreven poging om van de columnist een soort cultfiguur te maken, iemand die erg sneu is, maar waar we desondanks grote bewondering voor dienen te hebben. Daar moet je bij mij niet mee aankomen.

Maar toch. Ik was nieuwsgierig geworden. En vroeg een vriend van me die druk bezig is z'n huis als bibliotheek in te richten (hij is aardig op weg en koopt maandelijks stápels boeken die hij ook daadwerkelijk léést) of het iets was. Ja, hij had het gelezen en vond het 'mwa.' Nu is hij van de wat zwaardere literatuur en dit luchtig werkje zou wel niks voor 'm zijn. Dat gaf ie ook grif toe. 'Maar ik denk dat het wel iets voor jou is.' Waarmee hij niet arrogant wilde overkomen, want ik denk inderdaad dat de wat 'lichtere' literatuur meer geschikt voor mij is. Ik ken mijn beperkingen (zoals m’n vroegere buurman die Schopenhauer las en me het aanraadde: 'het is erg goed, soms staan er zinnen in van vier pagina’s!'). Ondanks al mijn bedenkingen bij dit boek, kocht ik het uiteindelijk toch, al was het maar om niet telkens met m'n neus in dan wel quizboeken dan wel kunstboeken dan wel de Middeleeuwse literatuur te zitten. En omdat het een mooie kaft heeft  met die tekening van Gerrit de Jager en een strak, schreefloos lettertype (o, wat een erge drogreden, maar zo werken die dingen bij mij nu eenmaal). En wie weet is dit wel de ultieme wraak van de 'male chauvinist pig' op de allesbehalve stoere chicklit van Heleen 'kijk mij eens lekker stout zijn' van Royen. Je hoopt toch van wel.

Om daarmee te beginnen, J. Kessels: The Novel is niet echt de wraak van de macho man op het oeuvre van Van Royen. Hoewel het wel een typische mannenboek in, als het in de eerste paar pagina's al over seks, americana en drank gaat. Over de seksuele fantasieën van de jonge P.F. Thomése, die in de cafetarie van de familie De Braaij staat te geilen op dochter Birgit de Braaij, over de treurige americana uit de collectie van J.Kessels, zowel de 'rechtse' (foute), als de meer verantwoorde, zo u wilt 'linkse' (politiek correcte) en de drank. En het verhaal is flinterdun en vreemd, maar bovenal nogal filmisch. Het verhaal ontspoort alsof het een film van de broertjes Coen is (maar dan zonder de verfijnde humor), maar leest vooral alsof het een film van Quentin Tarantino is. Helaas is het wel zo plat als een dubbeltje: de hoofdpersoon en J.Kessels moeten samen met privé-detective Bertje op zoek naar de zwager van Birgit de Braaij ('B.B.'), die naar het Duitse Hamburg is gevlucht. Hij wordt verdacht van vrouwenhandel, heeft allerlei louche zaakjes op de beruchte Reeperbahn en zit (geheel vrijwillig) op de tribune bij de Duitse cultvoetbalclub FC Sankt Pauli. Cult, omdat het stadion in een Hamburgse achterbuurt ligt, de lokale prostituees fanatieke fans zijn, het voetbalniveau abominabel is en ze tot overmaat van ramp ook nog in poepbruine shirts spelen. Maar, Bertje komt uit Breda, en het lokale NAC aldaar speelt in het piesgeel. Kortom, het klópt wel.

Vervolgens komen er in een slordige 220 pagina's een autoreis van het illustere trio (de hoofdpersoon, J.Kessels en privé-detective Bertje) naar Hamburg (met americana op de autoradio, waardoor het meer voelt alsof het trio Route 66 is dan Autobahn), enkele seksscènes, een bezoek aan voetbalclub Sankt Pauli (met de daarbij toepasselijke muziek van Kraftwerk - ik mag toch hopen dat de bewering dat Peter Maffay (bekend van de tragische schlager Du) 'typisch Duitse Krautrock' maakt, ironisch is) en een lijk in de kofferbak voorbij. Wel irritant dat de hoofdpersoon nogal blijft dwepen met J.Kessels, die bijna altijd het hoofd koel houdt, die overal wel een oplossing voor weet en die zich nergens druk over lijkt te maken. Als ie maar kan roken (aan de lopende band) en jankerige honkytonk op de autoradio kan draaien. Vervelend en nee, ik ben J.Kessels gedurende het boek niet sympathieker gaan vinden. Maar misschien was daarvoor mijn antipathie wel te groot.

Maar het venijn zit 'm in de staart, als het trio inderdaad Perry, de pornokoning van de Noordoostpolder, tevens echtgenoot van Birgit, te pakken heeft gekregen en weer thuis aflevert. Dan wordt er aanvankelijk een 'clash of the cultures,' meer specifiek een confrontatie tussen de hoge en de lage cultuur voorspeld. Dan blijkt uiteindelijk dat vooroordelen maar deels kloppen. Juist dan wordt het grappig, als alle clichés die er de dikke 150 pagina's ervoor veel te dik op lagen, aan de kant worden geschoven. Als het een film zou zijn, zou je zeggen: 'leuk, maar het wordt pas écht leuk tegen het einde.' Helaas moet je wel daarvoor eerst die andere pagina's lezen. Een troost: het leest wel makkelijk weg. Het is bijna chicklit.

(26 oktober 2009 en 13 februari 2010)



Sue Townsend - The Secret Diary Of Adrian Mole (Aged 13 3/4)



Het leukste boek dat ik ooit gelezen heb, is en blijft The Secret Diary Of Adrian Mole (Aged 13 3/4), in het Nederlands bekend als Het Geheime Dagboek van Adrian Mole, 13 3/4 Jaar. Toen me een paar jaar geleden (ik werkte nog bij de bieb) werd gevraagd wat mijn favoriete boek was, kon ik alleen dit bescheiden meesterwerkje bedenken. Het leukste aan Adrian Mole (zoals ik het gemakshalve maar inkort) is dat ik het drie keer heb gelezen, telkens in een andere levensfase. Dat is raar, want boeken herlees ik zelden tot nooit. De eerste keer was ik een jaar of negen of tien. Ik heb onder de bank gelegen van het lachen, zo leuk vond ik het. Toen ik het op de havo voor mijn boekenlijst Engels las, vond ik het weer geweldig, maar herkende ik veel meer van Mole's puberperikelen. En ik begreep grappen die eerst langs me heen waren gegaan (zoals die keer dat Mole bij het kranten rondbrengen per ongeluk de abonnees van The Sun en The Times door elkaar gooit en ze boos worden. Mole snapt er niks van: 'het is toch best leuk om ook es een ándere krant te ontvangen?'). En, weer jaren later, ik studeerde inmiddels Journalistiek in Tilburg, kocht ik de pocket eens op het station. Ik ging meteen lezen en lag weer plat van het lachen. Een oudere man die naast me zat, zat geamuseerd toe te kijken: 'het is wel héél leuk he?'

Ja, dat is het. Adrian Mole is een boek dat boordevol gortdroge humor zit. Terwijl ik dit typ, kan ik me weer de ene na de andere grap voor de geest halen. Hoe Mole een schoolkrantje maakt en 500 exemplaren laat drukken en er uiteindelijk eentje verkoopt. Hoe Mole uit nieuwsgierigheid aan een pot lijm snuift en pardoes vast komt te zitten. Hoe hij op vakantie in Schotland een Amerikaanse jongen ontmoet, maar van de brieven die hij na de vakantie uit Amerika ontvangt, snapt hij geen bal. Hoe een vriendje die 'punk' is een punkgedicht schrijft voor Mole's schoolkrantje (en nog een verdomd góed gedicht ook). Hoe Mole zelf gedicht na gedicht naar de BBC stuurt en telkens een afwijzingsbrief terug ontvangt waarin ie wordt aangespoord vooral door te gaan met dichten. En, als klap op de vuurpijl, hoe Mole's vriendin Pandora door vrienden wordt aangeduid als Pandora's Box - een grap die Mole niet snapt.

Maar het hoogtepunt in dit eerste boek over Adrian Mole is het schoolreisje dat z'n klas naar het British Museum maakt. Het is een puntsgewijs verslag, van minuut tot minuut, wat er allemaal misgaat op deze trip: een kotsende medeleerling, een agressieve buschauffeur, een medeleerling die in Londen een seksshop bezoekt, een docent die overspannen raakt en dan zijn er Adrian (en Pandora) die de boel in de hand proberen te houden, bescheiden als ze zijn. Ze benadrukken ook als enigen onder de indruk te zijn van alle beeldhouwwerken in het British Museum, verheven als ze zich voelen boven de andere klasgenoten. Er zit ook een heel tragische passage in het boek, die ik misschien nog wel mooier vind. Dat is als Adrians ouders in scheiding liggen en Mole schrijft dat ie z'n ouders heeft horen ruziën over wie 'm níet in huis zal nemen. Adrian besluit met de opmerking dat ie het wel vekeerd gehoord zal hebben en dat allebei z'n ouders 'm natuurlijk dolgraag in hun huis op zouden willen nemen.

Er zouden nog veel boeken volgen en Adrian Mole blijft in Groot-Brittannië een populair personage. Hij is inmiddels volwassen, maar altijd een sulletje gebleven. Vriendin Pandora is nog steeds een goede kennis/vriendin en volgens de laatste berichten heeft ze het inmiddels tot MP voor Labour geschopt. Ik heb de vervolgboeken nooit gelezen. Ik ben in Deel 2 begonnen, maar zo leuk als het eerste deel werd het niet. En er wordt al geruime tijd gewerkt aan een verfilming van het eerste Adrian Mole boek. De film wordt al jarenlang aangekondigd als 'in pre-productie', iets dat deels zou kunnen komen door de diabetes van schrijfster Townsend, die haar grotendeels blind heeft gemaakt. Townsend is overigens veel meer dan 'de schrijfster van Adrian Mole.' Ze heeft toneelstukken geschreven en zou net zo goed thuis zijn in drama als in comedy's.

(2 juni 2009)


Joost Zwagerman (samenstelling) - Wah Wah - Groeten van Rottumerplaat



Het zal niemand ontgaan zijn - mij in elk geval niet - het 'literair poptijdschrift' Wah Wah (ik vind het altijd zo pretentieus klinken: 'een literair poptijdschrift.' Wat is nou literair aan popmuziek? Hoe merk ik dat? Dat de stukken worden geschreven door echte schrijvers en niet door derderangs popjournalisten (moi)?) heeft een jubileumnummer (het is zo'n beetje het eerste poptijdschrift dat het tot een tiende nummer weet te schoppen, erg knap, het moet gezegd) en voor dat feestnummer heeft niemand minder dan Joost Zwagerman aan zo'n beetje elke min of meer belangwekkende schrijver uit het Nederlandse taalgebied gevraagd welk album hij/zij mee zou nemen naar een onbewoond eiland - gesteld dat er op dat eiland dan allicht elektriciteit en een pick-up danwel cd-speler voorradig zouden zijn, mind you, anders kan je beter iets kiezen met een Heel Mooie Hoes.

Ik kan het niet helpen, maar ik heb een beetje een bloedhekel aan Joost Zwagerman. Ik vind het een nogal irritante, betweterige pseudo-intellectueel die slecht en inconsequent debatteert en denkt heel veel van popmuziek af te weten (maar in menig column in NRC Handelsblad keer op keer het tegenbeeld bewezen heeft). Zwagermans optreden in De Wereld Draait Door bewees mijn gelijk. Toen Marc-Marie Huijbregts bekende een LP van Barbra Streisand te kiezen, sneerde Zwagerman dat hij niet voor niets juist schríjvers naar hun favoriete album had gevraagd. En Streisand is volgens Zwagerman niet eens pop, want als je die bij iTunes zou downloaden, moest je in elk geval níet onder het kopje 'Pop' zoeken, maar bij 'Vrouwen Vocaal' (hij keek er heel vies bij). Maar het moet gezegd, Wah Wah heeft er slim aan gedaan om juist Zwagerman deze Zware Taak mee te geven, want bijkomend gevolg is dat de VARA en de Volkskrant ogenblikkelijk aandacht aan dit blad besteedden en muziekfanaten Gerard Ekdom en Frits Spits volgden op de voet. Met andere woorden: ik werd doodgegooid met de publiciteit rond dit beroemde blad.

En dus moest ik dit kleinood hebben. Zoals wel vaker beweerd, ik hou van muziek maar hou nog meer van lezen óver muziek. En als honderd schrijvers, alhoewel, dat heeft Zwagerman ruim genomen want hij spot ook Barry Hay en Isis (toch vooral bekend als rockzanger respectievelijk DJ) en uitgever Vic van de Reijt, daar iets zinnigs over gaan melden, ben ik dus heel benieuwd. Levert dat ook een leuke lijst op? Nou, ja en nee. Want de verantwoorde keuzes vliegen je om de oren: Beatles, Bob Dylan, Pink Floyd (Atom Heart Mother, de excuus LP van mijn papa, wordt zelfs twee keer genoemd), Radiohead, Lou Reed, Neil Young, ze komen allemaal braaf meerdere keren voorbij. Dus leuk is dat niet, alhoewel er tussendoor godzijdank ook een paar van m'n eigen favorieten voorbij komen: Ronald Giphart noemt There She Goes van The La's als een van de dertien nummers die op zijn crematie gedraaid mag worden, ene Jasper Henderson (ik ken 'm niet, maar de beste man moet wel Smaak hebben) noemt The Smiths, nota bene The Queen Is Dead en een dame (uit 1981, dus een generatiegenote), Janneke van der Horst, vindt If You're Feeling Sinister van Belle & Sebastian de Beste Plaat Allertijden. Of nouja, dan in elk geval de LP die mee zou gaan naar een onbewoond eiland (waar je dan niet zou moeten gaan wonen, want dan is het geen onbewoond eiland meer, ha ha ha).

Nee, het wordt erger als het je na een paar keer doorbladeren op gaat vallen dat er wel wat namen ontbreken. Fleetwood Mac, U2 en de Rolling Stones ontbreken. In het geval van eerstgenoemde is dat vrij schandalig, wat U2 betreft overkomelijk en als het de Stones aangaat geheel terecht. Maar wat erger is: de Beach Boys ontbreken volledig. Wat?! Geen Brian Wilson en consorten? Geen Pet Sounds? Geen andere LP met geniale koortjes en mooie harmonieën en zonnige surfdeuntjes als Good Vibrations, God Only Knows of Sloop John B? En dus ga je dan uiteindelijk maar - lichtelijk gefrustreerd - kijken wie er dan wel genoemd worden. Orphanage. Electric Light Orchestra. Iron Butterfly. Chicago. Marillion. Rammstein. Ja goed, gelukkig is niet iedere schrijver lid van de muziekgestapo (goeie term zo op 4 mei), maar dit is wel heel erg. Dan veel liever de stukjes van schrijvers die eigenlijk weinig met popmuziek hebben, zoals het stukje van Jessica Durlacher (waar ik toch geen fan van ben), die thuis nooit popmuziek mocht draaien van haar vader en dit braaf ook niet deed, zich later pas realiserend dat het juist een daad van rebellie zou zijn geweest om wel popmuziek te draaien. En dan uiteindelijk met Sgt. Pepper's Lonely Hearts Club Band geconfronteerd wordt en er niet enthousiast over is.

James Murphy, de man achter LCD Soundsystem en muzieknerd bij uitstek (de beste man heeft tienduizenden LP's en cd's thuis staan), beweerde ooit in een interview dat er wat hem betreft maar een paar albums zijn die van begin tot eind helemaal goed zijn. Ik ben het daar mee eens, wat de keuze tot hét ultieme album al een stuk eenvoudiger maakt. Er zijn namelijk maar een paar albums die ik keer op keer kan horen en waarbij ik (bijna) nooit de neiging krijg een track te skippen. Dat heb ik vreemd genoeg met Folklore van 16 Horsepower, Fleetwood Mac's Rumours en met liefst twee Smiths LP's: The Queen Is Dead en Strangeways Here We Come (laatstgenoemde wordt altijd vergeten, onterecht, want bijna even goed als z'n voorganger). Daarna volgen op gepaste afstand albums als The Animal Years van Josh Ritter, Neon Bible van Arcade Fire en A Rush Of Blood To The Head van Coldplay. Het zal me niet gevraagd worden (ik ben vooralsnog geen gerenommeerd schrijver), maar ik zou dan dus maar voor The Smiths gaan. Altijd weer The Smiths ja. Of misschien Morrissey solo? Toen een medequizster aangaf wel eens iets van The Smiths te willen horen (na herhaaldelijk gedram van mijn kant), realiseerde ik me dat ik The Queen Is Dead en Strangeways... best een paar weken zou kunnen missen. Maar Viva Hate, het eerste solo-album van Morrissey, dát is mede dankzij het drie tracks durende openingssalvo Alsatian Cousin, Little Man What Now? en Everyday Is Like Sunday, plus de steengoeie single Suedehead een onmisbaar album en trek ik nog regelmatig uit de kast (mijn collectie past inmiddels in geen enkel cd-rekje).

Voor dit moment althans. Misschien smeek ik over een paar weken wel of ik m'n Smiths cd's weer terug mag.

(4 mei 2008)



Stefan H. M. van Zwam - Partial Fields In Matroid Theory




Ik geloof dat ik best slim ben (voor wat het waard is, ooit deed ik eens een IQ-test en daar kwam uit dat ik nét niet hoogbegaafd ben. Sindsdien grap ik dat alles in m'n leven het telkens net niet is). Maar ik vermoed dat als ik écht hoogbegaafd zou zijn, ik ook dingen waar ik geen kaas van heb gegeten, wel zal snappen. Helaas (misschien niet eens helaas) zijn de meeste van m'n vrienden een stuk slimmer, wat tot gevolg heeft dat ik me toch vaak redelijk dom voel. Zo circuleerde onder ons quizzers onlangs nog de Tractatus Logico-Philosophicus (wat ik gemakshalve steevast verbaster tot de Tractatus Pseudo-Logica) waarvan het verhaal gaat dat het onleesbaar zou zijn. Dat boek is dus echt onleesbaar; er bestaat een boek met de titel Wittgenstein In 90 Minuten: een claim waarmee de schrijver zich bij voorbaat al belachelijk heeft gemaakt. Hoewel een vriend van me het eerste hoofdstuk begon te lezen en oordeelde dat dit meesterwerkje van Wittgenstein (naar verluidt geschreven in de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog) weliswaar abstract is, maar toch echt niet onleesbaar.

Niettemin is het voor mij frustrerend dat er dus werkjes (of in dit geval: proefschriften) zijn die ik niet snap: ik ben gewend altijd alles te begrijpen. Toegegeven, dat is al snel bij exacte zaken; ik ben nu eenmaal overtuigd alfa (dat wel een beetje een excuus/smoes is; iemand die echt hoogbegaafd is, zal ook vast wel all-round zijn). Ik moest vaak aan de Tractatus Pseudo-Logica denken bij het lezen van Stefans proefschrift Partial Fields In Matroid Theory (Stefan die me overigens al eens had laten weten weinig op te hebben met filosofen die denken hun ideeën in formules te kunnen vatten, hij wilde zich wel eens in die Tractatus verdiepen en leek er - zo te horen - niet veel van te verwachten). Bij overhandiging was hij nog hoopvol geweest: 'ik denk dat je Hoofdstuk 1 wel zult begrijpen.' Ik deed een dappere poging, maar het mocht niet baten. De inleiding begreep ik nog, maar bij de rest moest ik deemoedig het hoofd buigen. Dit snap ik écht niet (overigens was mijn moeder al meteen afgehaakt; die vond het dankwoord en de foto's echter geweldig).

Omdat ik wel ontzag heb voor dit werk en ik toch es wilde kijken of er iemand was die dit wél begreep, nam ik het boek es mee naar het pubquizzen. De vriend die de Tractatus wel zo'n beetje had gesnapt, kon hier helemaal niets mee. Andere (ex-)universiteitsstudenten haakten ook af. Een quizspeelster (een echte alfa, want zeven talen sprekend) suggereerde dat deze materie wel gebruikt kon worden bij codering (dingen als Enigma, zo vermoedde ik). Ik dacht dat ze uit haar nek kletste ('jaja, codering, laat me niet lachen'), dus ik mailde deze suggestie aan Stefan door (lachen!). Hij reageerde droogjes: 'nou, dat is niet eens zo gek van haar gedacht, daar kan het namelijk heel goed op toegepast worden.' Shit, weer een desillusie rijker.

Bij de promotie had ik een exemplaar van het boek bij de hand. In de ijdele hoop het nu allemaal écht te kunnen snappen. De eerste tien minuten bestonden uit het traditionele 'lekenpraatje,' een introductie voor ons eenvoudige stervelingen, het plebs, dat hier niks van snapt. Als ik het goed begrepen heb, gaat het proefschrift over het volgende: stel je voor dat twee fabrieken hun goederen moeten afleveren bij drie winkels. In de optimalisering zijn er bepaalde modellen om dit te berekenen, maar je krijgt dan zeer waarschijnlijk een uitkomst waarbij een vrachtwagen en een fabriek in stukken moeten worden gehakt. Dat wil je niet en dus pas je het model aan. Zo'n optimaliseringsmodel is ook in een matrix met enen en nullen te vangen. En zo'n matrix is vervolgens weer te visualiseren in een figuur. Bij de presentatie ging het dan over een heel eenvoudig model (voor ons leken) waarbij de figuur een kegel voorstelde. Ik zal het ongetwijfeld niet helemaal goed begrepen hebben, maar voor het eerst in jaren kreeg ik een idee van waar Stefan mee bezig was geweest. En dat is al heel wat waard.

Over het vervolg van heel deze presentatie kan ik kort zijn. Een belevenis, want ik had nog nooit zoiets meegemaakt. Met vrij stoffig opgende professoren die vanuit alle windrichtingen naar Eindhoven waren gereisd, waarbij de professor die van het verst moest komen, traditioneel als eerste mocht beginnen met vragen stellen. Dat bleek Wellington, Nieuw-Zeeland te zijn en daarna volgde een professor uit Leiden. Enfin, het kaliber van de vragen was al snel van het niveau 'die schaapjes op de kaft, was het niet mooier geweest als op de rug nog een extra schaapje had gestaan?' Humor voor onder professoren zeker. Maar op dat moment wist ik dat ook het met Stefans promoveren wel goed zat. Hij deed dit zelfs cum laude, alsof het niks is. Zoals een vriendin van me zou zeggen: 'we're not worthy.' Maar om nu te zeggen dat ik het helemaal snap waar ie de afgelopen jaren mee bezig is geweest? Nee, dat niet.

(2 september 2009)